In
WiskundE-brief 648 (http://www.wiskundebrief.nl/)
schrijft Jan van Doorn een bijdrage, getiteld “ICT: wel in de les, niet op het
CE” waar ik een aantal kanttekeningen bij wil plaatsen.
De "gewone"rekenmachine.
Allereerst
bleef ik haken bij het zinnetje: “en ik heb leerlingen
nog leren werken met een rekenliniaal, met logaritmetabellen en met goniotafels”
. In dat tijdbeeld ontbreekt één fase,
namelijk die van de (gewone) rekenmachine, toen nog met een éénregelig
venster. Na de logaritmetabellen, goniotafels en het geschuif met de
rekenmachine betekende die een enorme versnelling wat betreft het bijkomende rekenwerk,
waar een leerling zich voorheen eerst met kladblaadje, tabel of lineaal doorheen moest
worstelen. Maar ook toen was er al de discussie over het te snelle gebruik van
de machine bij basaal rekenen dat ook uit het hoofd of even op papier moest
kunnen. (De discussie over de rekenvaardigheid van leerlingen was er toen ook
al…)
Het is alweer lang geleden, maar was het niet zo
dat die rekenmachine pas in een hogere klas werd ingevoerd (net zoals de
rekenliniaal) of dat er altijd proefwerken waren waarbij hij niet gebruikt
mocht worden?Wel kan ik me nog herinneren dat er een gevoelige “botsing” ontstond tussen wat sommige leerlingen nog op de basisschool leerden en wat die rekenmachine deed: Meneer van Dalen bleek verleden tijd, maar het kostte nog de nodige moeite om hem echt bij het oud vuil te zetten.
Tegenwoordig zijn die “gewone” rekenmachines,
met hun natural display en allerlei handigheidjes die het rekenen steeds meer
uit de handen (en het hoofd) van de leerling nemen, een stuk gelikter
geworden. In de lagere klassen van het VO en bij vakken waar op het CE wel gerekend wordt
maar geen GR meer gebruikt mag worden (het worden er steeds meer…) is deze “technologie”
van alweer jaren geleden nog steeds aanwezig en in gebruik. Op elke computer,
laptop, telefoon of tablet is de “gewone” rekenmachine in uitgebreidere of
beperktere vorm wel te vinden of te downloaden.
ICT.
Jan van Doorn houdt een pleidooi dat verder gaat
dan het gebruik van rekenmachines via deze ICT-systemen en wijst op programma’s
die eenvoudiger te bedienen zijn dan de GR, die veel betere beelden leveren
en die ook nog eens exacte antwoorden kunnen geven. “Wij moeten in ons moderne
onderwijs onze leerlingen stimuleren om met deze programma’s kennis te
maken”.
Daar kun je helemaal achter staan en wat meer
is: daar staan al veel wiskunde docenten met woord en daad achter, want er is
al een scala aan ICT-toepassingen die in de klas gebruikt worden, hetzij in het
computerlokaal, hetzij in laptopklassen, hetzij op iPad-scholen. Velen van ons
kennen bijvoorbeeld Geogebra, maar er zijn natuurlijk nog meer applets, computeralgebra- en meetkundesystemen die in
de klas, op het digibord of in een computerpracticum te gebruiken zijn en
waarvoor het nodige, ook digitaal, cursusmateriaal dat aanvullend op of in
plaats van het lesboek gebruikt kan worden. De wiskundeboeken zelf lopen er
tegenwoordig bijna mee voorop om elkaar de loef af te steken.Een andere mogelijkheid bieden een nieuwe generatie grafische rekenmachines, zoals Ti-Nspire, die meer werken zoals computeralebrassystemen en betere beelden opleveren. Deze rekenmachines zijn ook leverbaar met een echt computeralgebrasysteem, dat ook analytisch kan manipuleren met algebraïsche expressies in plaats van er alleen numerieke berekeningen mee maken. Overigens, ook zonder zo’n CAS zijn de GR’s tegenwoordig “in staat” om numerieke antwoorden in een exacte vorm te geven, iets waarvan ik vind dat het niet de bedoeling moet zijn. Ik wil hierbij ook nog wel even opmerken, dat wat mij betreft die Ti-Nspire wegens z’n vele knopjes inderdaad niet valt onder de categorie “eenvoudiger te bedienen”, alhoewel ik steeds weer meemaak dat de huidige generatie leerlingen nauwelijks moeite heeft het hanteren van knoppen op zich (behalve dan, als het wiskundig inzicht vraagt, soms). De CAS-versies zijn overigens op het examen niet toegestaan.
Mogelijkheden in het SE.
Jan van Doorn constateert dat de
ICT-toepassingen die via computer-omgevingen wel in de klas aan de orde
kunnen komen, niet op het CE aan bod kunnen en mogen komen. “Wat wel in de les
mogelijk is, kan dus niet op het CE worden toegestaan. De vraag is of dat wel
zo erg is. Het gebruik van ICT is geen doel maar slechts een middel”. Zoals
boven opgemerkt, ICT vindt al veel toepassingen in de klas.
Hier past een volgende kanttekening bij: naast
het Centraal Examen bestaat er ook een Schoolexamen en de school, c.q. de
sectie en de wiskundedocent heeft een redelijk grote vrijheid om die in te
vullen. In dat SE kan toch de nodige ruimte geboden worden aan het werken met
en het toetsen van wiskundige kennis en vaardigheid met behulp van ICT.
Daarnaast, een PO of een PWS geven ook de ruimte om in dit verband aardige
dingen te doen. Een beetje googlen levert de nodige mooie voorbeelden op.
Opgemerkt mag ook worden dat daar waar de GR in het
HO en WO geen grote rol meer speelt, maar daar blijkbaar bij een aantal toetsen
nog wel op tafel mag komen, die computeralgebrasystemen en andere
ICT-toepassingen wel een belangrijk aspect van de opleiding vormen. Het is
evident dat een eerste introductie en kennismaking in het VO daarbij een goede
aanloop daartoe kan vormen.
Wiskunde A: in 7 van de 21 vragen (31 van de 83 punten) worden specifieke opties van de GR gebruikt, anders dan puur rekenen. 15 van die 31 punten gaan naar het mathematiseren van het probleem, 7 ervan (8,5 % van de punten) worden gegeven voor het aangeven hoe de GR gebruikt wordt en 9 voor het daarna geven van het antwoord in de correcte vorm.
Overigens kwam er één vraag voor, waarin een plot van een grafiek een rol speelde.
Wiskunde B: in 3 van de 19 vragen wordt een specifieke optie van de GR gebruikt (daar waar de algebraïsche kennis van de leerling hem zou beletten de opgave verder te maken), dat zijn 12 van de 79 punten, die onderverdeeld zijn in 6 punten voor het opstellen van het mathematisch model waarin gerekend moet worden, 3 punten voor het aangeven hoe de GR gebruikt moet worden (4 %) en 3 punten voor het formuleren van het antwoord op de vraag.
In http://aowiskunde.blogspot.nl/2014/04/vermelde-gr-opties-geef-er-geen-punten.html (ook
te vinden in Euclides jaargang 88 nummer 4 , maart 2013) schreef ik
ook: “Gebruik GR-opties: geef er op het CE geen punten voor!” Ik vind (ook) dat de wiskunde beloond moet
worden, niet het knoppenwerk. Het correct opschrijven van de vergelijking die
opgelost moet worden of de kans die berekend moet worden is van meer belang dan
de knopjes die ervoor moet worden ingedrukt. Kern van mijn betoog is
ongeveer dat het niet gaat om "hoe" een leerling iets berekent, maar
"wat" hij berekent, als het op gebruik van de GR aankomt.
Bij wiskunde A zal dat bij havo en vwo in het CE de
nodige puntenverschuivingen opleveren als de wiskunde meer beloond wordt en het
gebruik van GR-opties niet meer, bij wiskunde B valt de “schade” nogal mee. En
daar is het geklaag over de rol van de GR in het CE wat mij betreft ook wat
overdreven. Met die aantekening, dat het niet de stof of de opgaven zijn die de
GR “promoten” maar het de leerlingen zelf zijn, die bij het minste of geringste naar
de GR grijpen, ook als dat niet de bedoeling of niet toegestaan is. Dat vraagt dus om discipline.Dat zou enerzijds in de klas aangepakt moeten worden: houd ook SE-toetsen zonder GR en train de leerlingen consequent op de terminologieën van het examen, zodat ze weten bij welke formuleringen de GR wel en wanneer niet op tafel mag komen. Anderzijds zou de CvE in de examens zich ook consequent en duidelijk aan eenduidige uitdrukkingen moeten houden (een Examenvragenvoorbeeldlijst) die duidelijk maken wanneer de GR wel en wanneer niet gebruikt mag worden (zie mijn examenartikel in Euclides jaargang 89, nummer 1 september 2013). Zet desnoods een rekenmachiensymbooltje voor de opgave, net zoals bij de rekentoetsen, desnoods met al dan niet een rood kruis erdoor.
Een andere vraagstelling?
Jan van Doorn bepleit een vraagstelling op het CE in de
zin van:
-
Als in een examenopdracht
staat "Bereken A" dan moet het voldoende zijn wanneer er een
bondige, volledige en correcte wiskundige uitdrukking voor A wordt gegeven.
Een uitdrukking die door een rekenprogramma zou kunnen worden geëvalueerd.
Afrondinstructies moeten in het examen komen te vervallen.
-
De opdracht
"bereken algebraïsch" kan geheel komen te vervallen. Er blijven
slechts twee categorieën over. Je berekent iets exact, zonder gebruik
van ICT, of je berekent iets algebraïsch waarbij een met behulp van
ICT evalueerbare wiskundige uitdrukking als antwoord voldoet. Het wiskundelandschap
wordt er een stuk overzichtelijker en aantrekkelijker van.
Ik denk dat er bij wiskunde B op deze manier
misschien te werken is, maar bij wiskunde A toch echt niet.
Daar spelen de termen “algebraïsch” en “exact”
(zie de Examen(werk)woorden) geen rol, wordt die kennis niet van de leerlingen
in die mate verwacht en zijn leerlingen na het mathematiseren van een probleem
in een aantal gevallen niet in staat om zelf tot een bondige, volledige en
correcte wiskundige uitdrukking te komen. En of afrondinstructies dan
achterwege kunnen blijven? Het is inherent aan het vak dat leerlingen zich
bezighouden met een zinvolle interpretatie van de numerieke antwoorden die hun
berekeningen opleveren. Gezien de eeuwige discussie over het afronden in
examenfora zal het toch wel nodig blijven, duidelijkheid te (blijven) scheppen
inzake afronden van benaderde numerieke antwoorden.
En het lijkt me haast onmogelijk om een aantal
statistische en stochastische opgaven te maken zonder grafische rekenmachine.
(Overigens, ik denk dat het pleidooi van Jan van
Doorn ook voor wiskunde B niet houdbaar zal blijken: iets berekenen bij
wiskunde A is meestal heel iets naders dan iets berekenen bij wiskunde B, een
kans is heel wat anders dan een wortel-antwoord met behulp van de abc-formule. Misschien
kan hij een paar voorbeelden geven van wat hij precies bedoelt met “een uitdrukking
die door een rekenprogramma zou kunnen worden geëvalueerd”, “exact, zonder
gebruik ICT” en “algebraïsch, waarbij een met behulp van ICT evalueerbare
wiskundige uitdrukking als antwoord voldoet”. Ik denk dat we van de ene
discussie over terminologieën in de andere zullen vervallen).
De (G)R terug in z'n hok.
Ten slotte, Jan van Doorn stelt: “Leerlingen
zullen de rekenmachine voor de eenvoudigste berekeningen blijven gebruiken
zolang zij daar nooit op worden afgerekend. Door de rekenmachine niet toe te
staan op het centraal examen, hebben zij ineens een hele goede reden om hun
elementaire rekenvaardigheden op pijl te houden”.
Ik denk dat de crux dus zit bij het feit dat
“zij daar nooit op worden afgerekend”. Het niet toestaan is in feite, bij
wiskunde B, al aan de orde als je kijkt naar het aantal vragen wat zonder GR
moet en kan worden opgelost.
Als de (grafische) rekenmachine niet meer in het
B-examen gebruikt mag worden, dan kan het volgende uit de syllabus geschrapt
worden:
- In algemene zin geldt
dat de grafische rekenmachine (GR) vooral wordt gebruikt in die gevallen waarin
een algebraïsche oplossing op het kennisniveau van de wiskunde B leerling niet
goed mogelijk is. Een kandidaat moet dan ook kunnen beoordelen of een vraag kan
worden beantwoord met een algebraïsche aanpak of dat de GR moet worden ingezet
om een benaderende oplossing te vinden. In de vraagstelling van het examen kan
worden aangeduid met een indicatie dat een exact antwoord wordt verwacht.
Met andere woorden, als de GR niet meer gebruikt
mag worden, dan zal dat bij wiskunde B leiden tot een beperking en
vereenvoudiging van een aantal vraagmogelijkheden.
Bij wiskunde A is het haast onvoorstelbaar een
examen te maken zonder dat de GR voor de beantwoording gebruikt wordt. Maar dat neemt niet weg dat het beperken van de rol van de GR een goede reden voor leerlingen om elementaire rekenvaardigheden op peil te houden kan en moet zijn. Maar dan ook een doel van de docent. Alleen: op peil houden betekent ook, dat er al een peil moet zijn aangebracht, en dan hebben we het over basisonderwijs en onderbouw. In de bovenbouw moet dat peil aanwezig zijn! Daar moet in het BO en de onderbouw aan gewerkt zijn.
Wat betreft de onderbouw: waarom zouden we niet een eerste jaar wiskundeonderwijs kunnen hebben waar geen enkele rekenmachine aan te pas komt?
Een historische vergissing?
Jan van Doorn schrijft: “Het toestaan van een rekenmachine bij het toetsen van wiskundige kennis en vaardigheden is een historische vergissing en zet onze leerlingen op een verkeerd spoor. Op het examen moet getoetst worden wat een leerling aan kennis en vaardigheden bezit. Het gebruik van de rekenmachine ontneemt ons daarbij het zicht op de bekwaamheid van de leerling in het elementaire rekenen”.
Ik ben het daar niet mee eens. In het begin wordt al aangegeven, dat we het ook vroeger nooit zonder rekenhulpmiddelen hebben gesteld, alhoewel het tijdsbeslag van die hulpmiddelen hun inzet het gebruik ervan beperkte, wat ten gunste kwam van het toetsen van andere wiskundige kennis en vaardigheden. Maar de toetsing daarvan moest dan wel weer deels beperkt blijven tot vraagstukken die zonder die hulpmiddelen binnen het kader van die kennis en vaardigheden kon worden aangepakt. Terzijde: hoe toepassen van die hulpmiddelen (logaritmetafel, goniotabel en in feite ook de rekenliniaal) vroeg op zich al de nodige wiskundige kennis en vaardigheden.
Ik denk dat er heel goed ook met
gebruik van het hulpmiddel (grafische) rekenmachine getoetst kan worden wat een
leerling aan kennis en vaardigheden bezit als er wijs en verstandig met
toepassing en gebruik wordt omgesprongen. Lees daarover in de syllabi.
En om van een historische vergissing te spreken?
Als je zelf in een andere rekencultuur bent groot gegroeid dan is de neiging om
dat zo te stellen misschien voor de hand liggend. Ik vraag me af hoe straks de
generatie die opgegroeid is met het huidige rekenonderwijs er op terugkijkt,
zeker als het in de erna komende generaties weer anders wordt aangepakt. Zoals mijn evaluatie van de vwo-wiskunde-examens laat zien ontneemt de GR, zeker niet bij wis B, maar voor een belangrijk deel ook niet bij wis A, het zicht op de bekwaamheid van de leerling. Het CE is daarbij geen toets in het elementair rekenen. Die (voortgaande) toets heeft al vanaf de basisschool plaatsgevonden of moeten plaatsvinden.
Dat we in het huidige onderwijs de leerlingen op het verkeerde spoor zetten door de rol die wij (maar ook andere vakken, waarin van alles en nog wat “even” met een rekenmachine wordt uitgerekend) aan de rekenmachine toekennen en didactisch te kort schieten om die rol in te perken en zijn plaats te wijzen, daar ben ik het wel mee eens.
Maar, ik verwijs naar de examenfora, het zijn helaas vaak docenten zelf die zich niet aan de conventies willen houden en tegen beter weten of alle regels en afspraken in op het examen nog punten willen geven voor GR-gebruik waar dat niet de bedoeling of toegestaan is. Ja, dan is het dweilen met de kraan open.