Gepensioneerd en toch nog tijd om te bloggen.

Een aanvulling op twitter-account @eskorthof en dan met meer dan 140 tekens.

dinsdag 9 februari 2016

Just in case en just in time


Dit is een vervolg op mijn vorige blog http://www.aowiskunde.blogspot.nl/2016/02/ander-kennis-en-vaardigheden-dan-vroeger.html waaronder ook een reactie van Maurice de Hond is te vinden.
Eigenlijk wilde ik me niet meer mengen in deze discussie over de toekomst van het onderwijs omdat het debat rond de columns van Maurice de Hond en Onderwijs2032 een beetje de kant van welles-nietes opgaat. En als de term “belachelijk” gaat vallen denk ik al helemaal of het nog wel zinvol is om mee te blijven praten. Maar goed, toch nog een paar gedachten

Een educatieve paradox.
Maurice de Hond stelt, dat de jeugd die de laatste 10 jaar is opgegroeid dat doet in een wereld die ingrijpend verschilt van die van 20 jaar eerder. Dat klopt alleszins.
Maar er is volgens mij sprake van een soort educatieve paradox die al eeuwen oud is: elke generatie groeit op in een wereld die zoveel meer mogelijkheden biedt dan de generatie die hen opvoedt en onderwijst, maar als zij straks zelf opvoeden en onderwijzen dan speelt weer het zelfde probleem ten aanzien van de nieuwe generatie die daarna komt.
Blijkbaar vindt elke nieuwe generatie toch zijn weg in die meerdere mogelijkheden ondanks het feit dat hun ouders en opvoeders er altijd bij zullen achterlopen omdat ze zelf opgroeiden en leerden met mindere mogelijkheden en geen optimaal gebruik weten te maken, ook niet bij opvoeding en onderwijs, van die zoveel meer mogelijkheden waarmee ze niet zijn opgegroeid.
Ergens zal er altijd die discrepantie blijven bestaan, maar blijkbaar is die kennelijke kloof steeds op de ene of andere wijze toch weer overbrugd geraakt.
Het is een feit dat de technologische veranderingen zich exponentieel ontwikkelen en dat de kloof groter wordt. Je kunt je zorgen maken of die overbrugging dan nog mogelijk blijkt.
Je kunt die kloof dan misschien inderdaad proberen te overbruggen met het vervangen van een “just in case”-curriculum in een curriculum dat dusdanig voorbereidt op de zich in steeds sneller tempo vernieuwende wereld, zodat men bij gelegenheid beslagen ten ijs komt om “just in time” zich alsnog eigen te maken wat dan nieuw maar noodzakelijk is, maar ook zo zal men steeds meer achter de feiten aanlopen vanwege die toenemende kloof.
In feite zal een op een bepaald moment ontwikkeld curriculum ook dan juist altijd getypeerd kunnen worden als zijnde “just in case” omdat wereld van dat moment niet meer aansluit, en het geleerde niet meer relevant is, om “just in time” aan te sluiten op de wereld die het volgende moment alweer een fase verder is.
Eigenlijk is Onderwijs2032 dus een stuk luchtfietserij, en de visies van Maurice de Hond niet minder, juist omdat die ontwikkelingen zo snel gaan dat je nu niet kunt zeggen hoe het er over 10 of 20 jaar voor staat.
De stelling “Als we het tempo waarin het onderwijs verandert niet aanzienlijk kunnen versnellen dan wordt het voor onze jeugd steeds irrelevanter met alle gevolgen van dien, zowel op school als in de samenleving” van Maurice de Hond lijkt me in die zin dan ook niet houdbaar, althans uitvoerbaar, zonder te willen zeggen dat we dan maar stil moeten zitten.
Dat vraagt om een andere benadering en een andere oplossing. Misschien zit die wel in het teruggrijpen op de geschiedenis van, de ervaring met en de resultaten van het onderwijs van de afgelopen eeuwen die altijd wel een basis wist te leggen voor de toekomt. Gooi in ieder geval geen kinderen met het badwater weg. Je kunt je afvragen of een algemeen vormende opleiding geschoeid op wat we nu doen in wezen niet beter of toch wel net zo goed voorbereidt. Natuurlijk, aanpassen zal altijd moeten. Gekissebis over wel of geen Grieks en wat voor wiskunde dan relevant is laat ik hier even achterwege.

Leren omgaan met.
“Leerlingen hebben buiten school, via de daar beschikbare technologie, toegang tot alles wat die digitale, virtuele wereld biedt, aan informatie, kennis, ontspanning, contacten, relaties etc.”, zo stelt Maurice de Hond. Ik verwijs in dit verband naar het Volkskrantartikel “Scholieren weten helemaal niet wat goed voor hen is” van Aimée Plukker.
Het zal een taak van het onderwijs kunnen, nee, dienen te zijn om scholieren om te leren gaan met die stortvloed van informatie die de digitale virtuele wereld biedt en te leren wat daarvan goed voor hen is. Het gaat niet zozeer, of alleen, om die informatie te verwerven, te verwerken en toe te passen (“just in time”), maar ook juist om het te kunnen onderscheiden, evalueren, kritisch te staan tegenover, keuzes maken, er mee om te gaan op een moreel en emotioneel verantwoorde manier. Omdat die informatie breed is en de keuze eruit niet voor iedereen gelijk zal ook de basis die het onderwijs legt  breed moeten zijn.
Wat dit betreft lijkt het me soms toe dat de strijd lijkt te gaan tussen een (beperkter) “hard” curriculum en een (uitgebreider) “zacht” curriculum. In het eerste geval meer om een cognitieve en technische voorbereiding op de toekomst, in het andere meer om mentale, sociale en culturele vorming. Geschiedenis, aardrijkskunde, literatuur, biologie, vreemde talen en culturen, klassieke vorming, niet alleen feitenkennis maar ook in beschouwende zin staan dan tegenover techniek, programmeren en ondernemerschap

Welke vaardigheden belangrijk?
Is het inderdaad zo, dat door de alom aanwezigheid van de digitale technologie nieuwe vaardigheden zo belangrijk geworden zijn dat andere vaardigheden van veel minder groot belang worden? En zo ja, voor hoeveel mensen gaat dat in de toekomst gelden, nu de automatisering toeneemt en veel werk wat er was uit handen neemt, de vrije tijd waarover we beschikken steeds meer wordt en de arbeidsmarkt nogal aan het veranderen is wat betreft het soort werk wat geboden wordt, zo er nog werk is voor iedereen? Ik denk dat een heleboel van de meer manuele vaardigheden die niet direct digitaal bepaald zijn, van groot belang blijven zo niet van groter belang worden.
Het zal een taak van het onderwijs zijn om zich daar ook grondig op te oriënteren. Ik moet hierbij denken aan maatschappelijke stages.
Praktische vaardigheden zullen er altijd blijven en naarmate de vergrijzing toeneemt zal de arbeidsmarkt om nieuwe mensen vragen met andere, handen-en-voeten vaardigheden die je niet met internet, mobiele apparatuur, google, Wikipedia, sociale media, YouTube of wat dan ook kunt leveren en waarvoor je geen programmeurs of ondernemers nodig hebt, misschien wel om het te organiseren, maar niet om het te doen. Ik denk hierbij aan de zorgsector.
Wat dat betreft voel ik me meer thuis bij Aleid Truijens dan bij Maurice de Hond.

Mogelijkheden en verlangens.
En dan dat last but not least: het ernstig tekort schieten van scholen in het laten ontdekken van de mogelijkheden en verlangens van leerlingen. Bijna twee derde van de Nederlanders geeft aan op hun 19e nog niet geweten te hebben wat men later wilde worden; 55% van de afgestudeerden HBO-ers geeft aan dat als men het over had moeten doen een andere studie had gekozen. Maurice de Hond verwacht dat als het trainen op een manier gebeurt, die hij bepleit, leerlingen veel beter hun mogelijkheden en verlangens kunnen ontdekken dan nu het geval is.
Daar zijn wel wat opmerkingen over te maken.
Allereerst ontbreekt hier een vergelijking met het verleden, want toen speelde dat ook.
Ik herinner me uit mijn eigen studietijd dat van studierichting veranderen in de eerste maanden van het eerste studiejaar zeer regelmatig voorkwam. En verder gold toen en geldt nu dat niet elke studie toegankelijk is.
Maar afgezien daarvan: de leeftijd waarop veel van de studenten in het arbeidsproces terecht komen is de laatste decennia behoorlijk opgeschoven. De tijdsspanne tussen het eerste verlangen en de latere werkelijkheid wordt steeds groter. Flink wat studenten ervaren dat de banen waarvoor ze zijn opgeleid en voor hadden willen kiezen niet toereikend aanwezig zijn, velen van hen komen op een heel andere plek terecht dan waarvoor ze opgeleid zijn of waar ze graag terecht wilden komen. En dan blijkt dat ze toch ook, ondanks of dank zij hun “just in case” kennis zich toch best goed “just in time” weten in te voegen in een niet bij hun studie (maar wel bij hun capaciteiten) aansluitende werkomgeving.
En tegenwoordig zijn vele jobs niet meer “voor het leven” en blijkt een switch, met soms een totaal andere beroepskeuze en regelmatig een kleinere of grotere mate van herscholing, noodzakelijk om in het arbeidsproces een plaats te behouden.
Dat patroon kun je het voortgezet onderwijs niet verwijten, of zelfs, je kunt stellen dat toch een heleboel “just in case”-onderricht later op de een of andere manier direct of indirect te pas komt en dus nut bleek te hebben.

Overigens ben ik er geen tegenstander van om de curricula beter aan te passen aan “de eisen des tijds” en de toekomst van de leerlingen, en de technologische mogelijkheden hierbij optimaal te baat te nemen, maar het blijkt wel uit de verschillende reacties in de debatten die hierover gevoerd worden dat er méér dan één legitieme denkrichting is om deze problematiek te benaderen en dat er geen eenduidige allesomvattende oplossing is. Ik sluit mij het liefst aan bij die denkrichting waarin de leerling als toekomstig mens, als onderdeel van de samenleving, centraal staat en niet zijn dienstbaarheid aan de technologische vooruitgang.

P.S.

Train jonge hersenen voor de 21e eeuw.
“Inderdaad kan je met Grieks (of een andere taal) hersens geweldig mee trainen. En met wiskunde kan een basis gelegd worden voor een leven lang abstract en analytisch denken. (Hoewel ik nogal wat mensen ken die wiskunde op school hebben gehad en niet goed abstract en analytisch kunnen denken). Maar er is nog veel  meer dan Grieks en wiskunde, waarmee je jonge hersenen geweldig kan trainen en ze abstract en analytisch kan leren denken. Bij voorbeeld door te leren programmeren, waarbij een moeilijk vraagstuk, via de regels van de eenduidige logica die een programmeertaal nu eenmaal heeft, toch tot een oplossing gebracht moet worden.  Of uitdagingen in een complexe situatie op te lossen waar je als ondernemer voor kan staan. En zo kan ik nog met een rits van voorbeelden komen, die blijkbaar door Truijens worden opgevat als een beroepsvoorbereiding. Maar door mij juist wordt gezien als een geweldige training van je hersenen en je persoonlijkheid”  Een citaat uit de blog van Maurice de Hond.
Ik bleef achter deze gedachtegang haken omdat er hier verondersteld wordt dat iedereen in de 21e eeuw abstract en analytisch moet kunnen denken. Ik verwijs naar het slot van het artikel van Aleid Truijens in de Volkskrant.
En net zoals Maurice de Hond nu mensen kent die niet goed abstract en analytisch kunnen denken ondanks dat ze wiskunde hebben gehad, zal hij later mensen kunnen leren kennen met hetzelfde “tekort” ondanks het feit dat men hen leerde programmeren.
Ook de toekomst vraagt andere, “zachtere” vaardigheden, om met een parafrase op Aleid’s thema te eindigen: onderwijs dient niet alleen de technologische toekomst, hij dient ook de mens om mens te zijn en te blijven in de 21e eeuw.


vrijdag 5 februari 2016

Ander kennis en vaardigheden dan vroeger.



Onder deze wat gechargeerde titels ontvouwt Maurice de Hond in het licht van Onderwijs2032 zijn visie op de toekomst van het onderwijs, een pleidooi om eens kritisch te kijken naar de waarde die we hechten aan schijnbaar onwrikbare elementen in het curriculum, en probeert hij af te rekenen met de kritiek die op zijn ideeën bestaat.
Maurice onderscheidt leren “just in case”: kennis opdoen die je veelal niet meer nodig hebt zoals nu volgens hem gebeurt en leren “just in time”: kennis die je, dank zij toerusting om kennis en vaardigheden te verwerven met de technologie die nu beschikbaar is, opdoet op het moment dat die te pas komt. Het gaat minder om de kennis die je hebt, het gaat er meer om wat je met informatie kunt doen.
Het doet me denken aan het pakken van je koffers als je op vakantie gaat. Neem je regenkleding, een warme trui, paracetamol, spelletjes en een boek mee, “just in case”, of pak je alleen de meest noodzakelijke toiletartikelen en een verschoning in om ter plekke “just in time” eventueel die dingen aan te schaffen die je op het moment zelf nodig zou kunnen hebben, vertrouwend op je creditcard en de middenstand ter plaatse. Wat mij betreft: ik neem meestal veel meer mee dan ik nodig heb, met het prettige gevolg dat ik tijdens de vakantie ruim te kiezen heb zonder me zorgen hoeven te maken hoe er eventueel alsnog aan te komen.

Tweets over rekenen met wortels.
Maurice de Hond kreeg ondertussen ook veel reacties op zijn tweets over het berekenen van wortels:
“Waarom zouden zoveel leerlingen rekenen met wortels moeten leren? Tijd kan beter besteed worden aan leren programmeren”.
“Het gaat om begrip, niet om berekenen. Vroeger moest je het berekenen leren, want er was geen apparaat”.
“Ik vind het voldoende als leerlingen begrijpen dat 7 de wortel van 49 is. De rest is overbodige ballast voor 95% van ons allen”.
(Er werd terecht gewezen op het feit dat in de wiskundeles wordt gerekend met wortels (en niet zozeer het berekenen van wortels) omdat dit later bij het hanteren van abstracte wortelvormen  gewoon nodig is).
Hij heeft vervolgens bovengenoemde blog geschreven om zijn punt, oude kennis die niet meer van nut is te vervangen door nieuwe kennis, verder uit te werken.

Ik loop een aantal opmerkingen in de blog van Maurice de Hond langs en geef mijn commentaar.

-          De beperking van 1000 schooluren per jaar dwingt ons keuzes te maken in het onderwijsaanbod; je kunt een uur maar één keer besteden.
Die tijdsdwang heeft er al altijd bestaan sinds school en onderwijs bestaan en er is steeds sprake geweest van keuzes. Die dwang is legitiem, het maken van die keuzes is niet nieuw maar blijft opportuun, hoewel ze niet eenduidig en voor de hand liggend zijn en vanuit slechts één visie op onderwijs in te vullen

-          Maar zelden hoor ik wat er kan vervallen. Als we echter niets uit het lesaanbod schrappen, ontstaat er ook geen ruimte voor iets nieuws.
Misschien moet dan de geschiedenis van het onderwijs eens goed bestudeerd worden: een voorbeeld: vroeger ging op de Latijnse school alles in het Latijn, een taal die een leerling, elke leerling, dus eerst moest leren. Op straat deed je er niet veel mee.
Bekijk het rekenonderwijs van vroegere tijden en vergelijk wat er nu nog van over is en aan veranderd is. Ook het vak Nederlands is in het VO nogal van vorm en inhoud veranderd, daargelaten of het een verbetering was.
Vergelijk ook bijvoorbeeld het aantal uren dat er vóór de Mammoet aan wiskunde besteed werd in het voortgezet onderwijs, wat er nu nog van over is en welke onderwerpen, ook nadien alweer, verdwenen zijn dan wel toegevoegd.
En geen nieuwe vakken? Ik zie een groot verschil in vakken op mijn rapportlijstjes van de HBS uit begin jaren 60 en de huidige vakkenlijstjes. Cosmografie, staatsinrichting, handelsrekenen, rechtlijnig tekenen tegenover m&o, nlt, ckv, wiskunde A en C, en daarnaast zaken als po, pws (mèt digitale presentaties). Er is steeds geschrapt en toegevoegd. Over de keuzes kun je discussiëren, het feit ligt er.

-          Inmiddels hebben we de grootste revolutie meegemaakt op het gebied van kennis en vaardigheden sinds de introductie van het gedrukte boek
De introductie en verspreiding van het boek was op zichzelf al een enorme informatierevolutie, die de wereld deed overgaan in een nieuw tijdperk. Sindsdien zijn kennis en wetenschap en de verspreiding daarvan enorm vooruit gegaan. Alleen, de beschikbaarheid van deze kennismiddelen was niet in die vergaande mate gedemocratiseerd zoals nu, maar in vele gevallen slechts voorbehouden aan een kleine schare. Bovendien bestond de maatschappelijke behoefte toen niet om die kennis te spreiden of te differentiëren, anders dan dat het toen gebeurde, maar daar is langzaam maar zeker verandering in gekomen.

-          Toen de informatierevolutie nog niet had plaatsgevonden, was het als volwassene veel moeilijker om de voor jou relevante informatie te vinden en veel minder gebruikelijk om nieuwe vaardigheden op te doen.
Wat is in deze “voor jou relevante informatie”? Die was te vinden en verkrijgen in de relatie ouder-kind, meester-gezel, priester-leek, boer-knecht, en op hoger niveau docent-leerling, professor-student etc. Het opdoen van nieuwe vaardigheden zal altijd voor iedereen nodig, en mogelijk, zijn geweest om zich te handhaven en ontwikkelen en is in de loop der eeuwen altijd doorgegaan. Het was de klassenmaatschappij die belette dat de informatierevolutie die het boek met zich meebracht voor iedereen in elke mate beschikbaar was. “Just in case” was niet aan de orde, tot de twintigste eeuw leerde je dat wat je nodig had om verder te kunnen, maar sindsdien is het onderwijs dusdanig gedemocratiseerd, toegankelijk geworden en in omvang en organisatie toegenomen het “just in case”-principe tot op een bepaald niveau noodzakelijk werd.

-          Door de informatierevolutie is het onzinnig om ‘just in case’ te leren. We moeten kinderen nu de vaardigheden leren die ze nodig hebben om problemen die ze tegenkomen op te lossen, vaak met behulp van digitale bronnen.
“Vaardigheden leren om problemen op te lossen die ze tegenkomen”, daar zit hem het probleem, want wie komt waar welke vaardigheden tegen? Welke problemen komt wie waar tegen? “We moeten veel ruimte geven voor creativiteit, kritisch denken, leren leren, burgerschap”, maar omdat al die zaken niet voor iedereen in alle situaties op dezelfde wijze zullen spelen zal er toch een gemeenschappelijk leertraject nodig zijn, voordat ieder op zijn gebied het daarvoor specifiek geleerde kan gaan toepassen en gebruiken.
Gaat het hier om een grootste gemene deler van de basis- en feitenkennis? Dus zo weinig mogelijk gemeenschappelijke kennis opdoen en daarna zo veel mogelijk differentiatie in kennis en vaardigheid aan te kunnen? Of gaat het om een kleinste gemene veelvoud van basis- en feitenkennis, een gemeenschappelijke basis waarop we elkaar en de hele maatschappij kunnen blijven verstaan en aanspreken en samen vanuit verschillende disciplines problemen kunnen aanpakken zonder dat we in bij de ander onbekende specifieke kennis verzanden?
Aan de andere kant, ook wat betreft de organisatie van het onderwijs, en daarmee betaalbaarheid en bemanning, vraagt het om een nauwkeurige vaststelling wat wel voor iedereen in het curriculum moet worden gestopt, en wat specifiek voor de vervolgopleidingen blijft liggen. Al te veel differentiatie en al te weinig basiskennis kan wel eens vervelende gevolgen hebben wat dat betreft.

-          De vraag is echter wel over wélke kennis of vaardigheden je nu zou moeten beschikken.
Die vraag is duidelijk, maar er zijn vanuit verschillende disciplines en visies meerdere antwoorden mogelijk. Hij kan vanuit vele invalshoeken beantwoord worden. Ik heb niet het vermoeden dat er een eenduidig en absoluut antwoord op mogelijk is. Er zal, zoals altijd in het onderwijs al het geval is geweest, sprake moeten zijn van een consensus. Die consensus heeft zich steeds, soms of vaak, aangepast aan de “eisen des tijds” want er kan misschien toch wel gesteld worden, dat het onderwijs in dit opzicht vaak als conservatief geduid kan worden.
Dat wil zeggen, er is altijd ook progressief onderwijs geweest, experimenteel onderwijs, vernieuwende onderwijs ideeën. Voor zover het toepasbaar was, rendement bleek te hebben en succes opleverde, raakte het vaak geïntegreerd in het gewone onderwijs. Laat dat zo blijven, maar verklaar die nieuwe vormen niet meteen tot norm.

Andere kennis en vaardigheden?
Dat we andere kennis en vaardigheden nodig hebben dan vroeger, en trouwens ook al onderwijzen, lijkt me een open deur, maar de ene trapt die wat harder in dan de ander. Dat er kennis en vaardigheden zijn die niet meer van belang zijn nu, dat kan ik ook onderschrijven, maar zoals eerder genoemd, dit is een deels zelfreinigend proces dat het onderwijs in de loop der eeuwen altijd al heeft gekenmerkt, al heeft het hierin zeker niet altijd voorop gelopen. Er zijn altijd innovaties geweest, al lijkt het nu exponentieel toe te nemen. Aap-noot-mies, het telraam, lei-en-griffel, ik noem maar een paar voorbije “technologieën”.
En dat je na je schooltijd in deze tijd van de (tweede) informatierevolutie gemakkelijker (en zeker ànders) nieuwe kennis en vaardigheden eigen kan maken is waar, maar in zoverre niet verschillend van de tijd die eraan vooraf ging. Tenminste, wat betreft de mogelijkheden en het kunnen verwerven, misschien niet wat betreft het gemak waarmee. Ik denk aan avondstudie, het LOI en het PBNA, bedrijfscursussen en dergelijke. Enkele generaties voor ons hebben zich zo opgewerkt.
Het verwerven van die nieuwe kennis en vaardigheid na schooltijd met de oude, papieren, technologieën vroeg er net zo goed om, om verwervingstoerusting met de technologie die toen beschikbaar was. En dat is op uitgebreide schaal gebeurd in de laatste halve eeuw, en daarvoor. Alleen de schaal waarop was verschillend. En dankzij al aanwezige “just in case” kennis kon menigeen zijn kennis en vaardigheden aanvullen en alsnog een wissel nemen in zijn carrière.

Nieuwe technologieën.
Ik ben er een voorstander van om kinderen toe te rusten met kennis en vaardigheid rond de nieuwe technologieën, zeker in technische zin. Maar juist voor het vinden van creatieve oplossingen voor de uitdagingen waarvoor ze gesteld zullen worden (en welke dat zijn weten ze vooraf niet!) is het bepaald nodig dat er een flink repertoire aan brede basiskennis en algemene feitenkennis aanwezig is om aan te kunnen refereren. Maar niet alleen om zelf aan zulke kennis te refereren, maar ook met elkaar over die kennis in de breedte te kunnen communiceren en ermee aan de slag te gaan. Daarom lijkt het me een hele goede zaak, dat er voldoende onderwerpen en vakken in het onderwijs gehandhaafd blijven, “just in case” ze later te pas komen, en dat ze dan niet “juist in time” achteraf nog eens opgeduikeld, doorgrond, in hun context geplaatst, geleerd en toegepast moeten worden, want dat is dan “a waste of time”, extra tijd, want op latere leeftijd leert het minder gemakkelijk dan als je nog jong bent.

-          Waarom besteden we op school nog veel tijd aan mooi met schrijfletters schrijven en niet om met tien vingers blind te leren typen?
Hier komt iets om de hoek kijken dat te maken heeft met kunst en cultuur, een thema dat eigenlijk niet aan de orde komt, verder. Teken- en schilderles, kunstbeschouwing, literatuur, handvaardigheid, beeldende vorming, sport en spel, je kunt het toch allemaal googelen? Of later in je vrije tijd doen? Nee! Laat ze hun plaats in het onderwijs absoluut houden! Onderwijs is meer dan feiten en vaardigheid, het is ook vorming. Een mens is meer dan een vat vol kennis.
Overigens, mooi met schrijfletters schrijven? Kroontjespen, dubbele lijntjes, de methode “Eerst duidelijk en dan snel” en zo’n wandbord met sierlijke voorbeeldletters, bestaat dat nog en zo ja, hoeveel tijd neemt het nu dan in beslag?

-          Vroeger werden er staartdelingen geleerd, omdat er geen rekenmachines waren en dat de enige manier was om het antwoord te vinden. Maar waarom doen we het nu nog?
Het leren van een staartdeling als onderdeel van het rekenen is niet alleen een kwestie van “het antwoord vinden”, maar ook een zaak van leren werken in een structuur, gevoel krijgen voor getallenstructuren, het idee wat cijfers en getallen eigenlijk voorstellen en het overweg kunnen met een doelgericht algoritme. Ik kan me niet voorstellen dat in de wereld van die nieuwe technologieën het getalbegrip en inzicht in rekenprocessen en –algoritmen geen rol meer spelen. Niet dat die staartdeling alleen maar als dood algoritmisch kunstje maar braaf moet kunnen worden nagedaan, er zijn tegenwoordig ook andere benaderingen voor, die proberen meer inzichtelijk duidelijk te maken wat er bij een deling met getallen gebeurt (en die bij mijn vmbo-bijles-leerling zeer effectief blijken te werken). Begrip en inzicht krijgen steeds meer een plaats naast alleen maar sommetjes stampen om het proces te beheersen en alleen het antwoord te vinden.

-          En leren we niet of nauwelijks om met Excel te werken? Waarom leren we nog steeds Grieks en Latijn op het Gymnasium en niet wat ondernemen is? En waarom besteden we zoveel tijd aan wiskunde en is er amper tijd voor algoritmes en programmeren?
Dit lijken mij vragen die op hetzelfde niveau staan als de drogredenen die genoemd worden om maar niet te hoeven veranderen. Niet of nauwelijks met Excel leren werken? Echt? Welke scholen? Aan de andere kant, is (al te veel) Excel dan niet ook zoiets als “just in case” of halen we daar voor alleman en iedereen de 21ste eeuw juist mee binnen? En de tegenstelling Grieks/Latijn versus ondernemen? Hoeveel leerlingen gaan eigenlijk naar het gymnasium? En waarom kiezen ze dat? Ooit wel eens van een businessschool gehoord? Of van een technasium? En wordt er nu werkelijk zoveel tijd besteed aan wiskunde? Welke wiskunde en wat is daarvan overbodig? En waarom wordt er door zoveel vervolgopleidingen eigenlijk zoveel prijs gesteld op wiskunde in het pakket?
Ten slotte, juist bij wiskunde heeft men het over algoritmen, terwijl ik programmeren meer als een specifieke vaardigheid beschouw die dus valt onder “just in case”. Ik heb het op de universiteit “just in time” geleerd.

-          Je kunt er het klassieke generatieconflict in herkennen: de oudere generatie zich niet kan of wil inleven in het nieuwe leven van de jonge generatie. Maar bedenk wel: zolang we het oude op scholen blijven doen is er geen of weinig ruimte voor het nieuwe.
Toen ik onlangs als gepensioneerde op mijn “oude” school was voor een oud-medewerkersmiddag, viel me op hoeveel (erg) jonge collega’s (onder de veertig) er ondertussen bij waren gekomen en dus het nieuwe leven van de jonge generatie wel degelijk zijn intrede had gedaan in die “oude” school. De school werd verbouwd, allerlei nieuwe technologieën en infrastructuren werden ingebouwd: ruimte voor het nieuwe.
Maar wat dan dat nieuwe precies moet inhouden? . Daar zal de discussie nog wel even over doorgaan. BON, 21th century skills, onderwijs2032, iPad scholen, iedereen heeft zo z’n eigen ideeën, wensen, eisen, verlangens. En menig school voor voortgezet onderwijs zoekt daartussendoor zijn eigen weg naar vernieuwingen. Het archaïsche beeld dat Maurice de Hond hier en daar oproept is in ieder geval in de meeste gevallen niet terecht.
Het zijn vooral de experts op het gebied van onderwijs die hieraan kunnen en zullen bouwen, de docenten zelf. Jammer eigenlijk dat ik er zelf geen deel meer van uitmaak.

Ik verwijs ook nog graag naar de volgende reactie op de visie van Maurice de Hond http://www.volkskrant.nl/opinie/scholier-weet-helemaal-niet-wat-goed-voor-hem-is~a4236418/ 
Dit als reactie op de stelling; “Ze werken vanuit hun intrinsieke motivatie en niet vanuit een plicht die ze vanuit de overheid via de leerkrachten wordt opgelegd.”

En ook deze: https://twitter.com/FransvHaandel/status/695133692751147009 als het gaat om het nut van het leren van wiskunde en rekenen.