Dit
is een vervolg op mijn vorige blog http://www.aowiskunde.blogspot.nl/2016/02/ander-kennis-en-vaardigheden-dan-vroeger.html
waaronder ook een reactie van Maurice de Hond is te vinden.
Inmiddel
heeft Aleid Truijens gereageerd op dezelfde blog als ik (http://www.volkskrant.nl/opinie/beste-maurice-onderwijs-dient-niet-alleen-de-markt~a4239404/?hash=d869a49e10556585e58f1d5b64f9d41e839c1de9
) en heeft Maurice de Hond daar weer op gereageerd. http://www.maurice.nl/2016/02/06/train-hersenen-op-een-moderne-manier/
Eigenlijk
wilde ik me niet meer mengen in deze discussie over de toekomst van het
onderwijs omdat het debat rond de columns van Maurice de Hond en Onderwijs2032
een beetje de kant van welles-nietes opgaat. En als de term “belachelijk” gaat
vallen denk ik al helemaal of het nog wel zinvol is om mee te blijven praten.
Maar goed, toch nog een paar gedachten
Een educatieve paradox.
Maurice
de Hond stelt, dat de jeugd die de laatste 10 jaar is opgegroeid dat doet in
een wereld die ingrijpend verschilt van die van 20 jaar eerder. Dat klopt
alleszins.
Maar
er is volgens mij sprake van een soort educatieve paradox die al eeuwen oud is:
elke generatie groeit op in een wereld die zoveel meer mogelijkheden biedt dan
de generatie die hen opvoedt en onderwijst, maar als zij straks zelf opvoeden
en onderwijzen dan speelt weer het zelfde probleem ten aanzien van de nieuwe
generatie die daarna komt.
Blijkbaar
vindt elke nieuwe generatie toch zijn weg in die meerdere mogelijkheden ondanks
het feit dat hun ouders en opvoeders er altijd bij zullen achterlopen omdat ze
zelf opgroeiden en leerden met mindere mogelijkheden en geen optimaal gebruik weten
te maken, ook niet bij opvoeding en onderwijs, van die zoveel meer mogelijkheden waarmee ze niet zijn opgegroeid.
Ergens
zal er altijd die discrepantie blijven bestaan, maar blijkbaar is die
kennelijke kloof steeds op de ene of andere wijze toch weer overbrugd geraakt.
Het
is een feit dat de technologische veranderingen zich exponentieel ontwikkelen
en dat de kloof groter wordt. Je kunt je zorgen maken of die overbrugging dan nog mogelijk blijkt.
Je
kunt die kloof dan misschien inderdaad proberen te overbruggen met het
vervangen van een “just in case”-curriculum in een curriculum dat dusdanig
voorbereidt op de zich in steeds sneller tempo vernieuwende wereld, zodat men
bij gelegenheid beslagen ten ijs komt om “just in time” zich alsnog eigen te maken wat dan nieuw maar noodzakelijk
is, maar ook zo zal men steeds meer achter de feiten aanlopen vanwege die
toenemende kloof.
In
feite zal een op een bepaald moment ontwikkeld curriculum ook dan juist altijd getypeerd
kunnen worden als zijnde “just in case” omdat wereld van dat moment niet meer
aansluit, en het geleerde niet meer relevant is, om “just in time” aan te
sluiten op de wereld die het volgende moment alweer een fase verder is.
Eigenlijk
is Onderwijs2032 dus een stuk luchtfietserij, en de visies van Maurice de Hond
niet minder, juist omdat die ontwikkelingen zo snel gaan dat je nu niet kunt
zeggen hoe het er over 10 of 20 jaar voor staat.
De
stelling “Als we het tempo waarin het onderwijs verandert niet aanzienlijk
kunnen versnellen dan wordt het voor onze jeugd steeds irrelevanter met alle
gevolgen van dien, zowel op school als in de samenleving” van Maurice de Hond
lijkt me in die zin dan ook niet houdbaar, althans uitvoerbaar, zonder te
willen zeggen dat we dan maar stil moeten zitten.
Dat
vraagt om een andere benadering en een andere oplossing. Misschien zit die wel
in het teruggrijpen op de geschiedenis van, de ervaring met en de resultaten van het onderwijs van
de afgelopen eeuwen die altijd wel een basis wist te leggen voor de toekomt. Gooi
in ieder geval geen kinderen met het badwater weg. Je kunt je afvragen of een
algemeen vormende opleiding geschoeid op wat we nu doen in wezen niet beter of
toch wel net zo goed voorbereidt. Natuurlijk, aanpassen zal altijd moeten. Gekissebis
over wel of geen Grieks en wat voor wiskunde dan relevant is laat ik hier even
achterwege.
Leren omgaan met.
“Leerlingen
hebben buiten school, via de daar beschikbare technologie, toegang tot alles
wat die digitale, virtuele wereld biedt, aan informatie, kennis, ontspanning,
contacten, relaties etc.”, zo stelt Maurice de Hond. Ik verwijs in dit verband
naar het Volkskrantartikel “Scholieren weten helemaal niet wat goed voor hen
is” van Aimée Plukker.
Het
zal een taak van het onderwijs kunnen, nee, dienen te zijn om scholieren om te
leren gaan met die stortvloed van informatie die de digitale virtuele wereld
biedt en te leren wat daarvan goed voor hen is. Het gaat niet zozeer, of
alleen, om die informatie te verwerven, te verwerken en toe te passen (“just in
time”), maar ook juist om het te kunnen onderscheiden, evalueren, kritisch te
staan tegenover, keuzes maken, er mee om te gaan op een moreel en emotioneel verantwoorde
manier. Omdat die informatie breed is en de keuze eruit niet voor iedereen gelijk zal ook de
basis die het onderwijs legt breed
moeten zijn.
Wat
dit betreft lijkt het me soms toe dat de strijd lijkt te gaan tussen een (beperkter) “hard” curriculum en een (uitgebreider) “zacht” curriculum. In het eerste geval meer
om een cognitieve en technische voorbereiding op de toekomst, in het andere
meer om mentale, sociale en culturele vorming. Geschiedenis, aardrijkskunde, literatuur,
biologie, vreemde talen en culturen, klassieke vorming, niet alleen
feitenkennis maar ook in beschouwende zin staan dan tegenover techniek, programmeren
en ondernemerschap
Welke vaardigheden belangrijk?
Is
het inderdaad zo, dat door de alom aanwezigheid van de
digitale technologie nieuwe vaardigheden zo belangrijk geworden zijn dat andere
vaardigheden van veel minder groot belang worden? En zo ja, voor hoeveel mensen
gaat dat in de toekomst gelden, nu de automatisering toeneemt en veel werk wat
er was uit handen neemt, de vrije tijd waarover we beschikken steeds meer wordt
en de arbeidsmarkt nogal aan het veranderen is wat betreft het soort werk wat
geboden wordt, zo er nog werk is voor iedereen? Ik denk dat een heleboel van de
meer manuele vaardigheden die niet direct digitaal bepaald zijn, van groot
belang blijven zo niet van groter belang worden.
Het
zal een taak van het onderwijs zijn om zich daar ook grondig op te oriënteren.
Ik moet hierbij denken aan maatschappelijke stages.
Praktische
vaardigheden zullen er altijd blijven en naarmate de vergrijzing toeneemt zal
de arbeidsmarkt om nieuwe mensen vragen met andere, handen-en-voeten vaardigheden
die je niet met internet, mobiele apparatuur, google,
Wikipedia, sociale media, YouTube of wat dan ook kunt leveren en waarvoor je
geen programmeurs of ondernemers nodig hebt, misschien wel om het te
organiseren, maar niet om het te doen. Ik denk hierbij aan de zorgsector.
Wat
dat betreft voel ik me meer thuis bij Aleid Truijens dan bij Maurice de Hond.
Mogelijkheden en verlangens.
En
dan dat last but not least: het ernstig
tekort schieten van scholen in het laten ontdekken van de mogelijkheden
en verlangens van leerlingen. Bijna twee derde van de Nederlanders geeft aan
op hun 19e nog niet geweten te hebben wat men later wilde worden;
55% van de afgestudeerden HBO-ers geeft aan dat als men het over had moeten
doen een andere studie had gekozen. Maurice de Hond verwacht dat als het
trainen op een manier gebeurt, die hij bepleit, leerlingen veel beter hun
mogelijkheden en verlangens kunnen ontdekken dan nu het geval is.
Daar
zijn wel wat opmerkingen over te maken.
Allereerst
ontbreekt hier een vergelijking met het verleden, want toen speelde dat ook.
Ik
herinner me uit mijn eigen studietijd dat van studierichting veranderen in de eerste maanden
van het eerste studiejaar zeer regelmatig voorkwam. En verder gold toen en geldt nu dat niet elke studie toegankelijk is.
Maar
afgezien daarvan: de leeftijd waarop veel van de studenten in het arbeidsproces
terecht komen is de laatste decennia behoorlijk opgeschoven. De tijdsspanne
tussen het eerste verlangen en de latere werkelijkheid wordt steeds groter. Flink
wat studenten ervaren dat de banen waarvoor ze zijn opgeleid en voor hadden
willen kiezen niet toereikend aanwezig zijn, velen van hen komen op een heel
andere plek terecht dan waarvoor ze opgeleid zijn of waar ze graag terecht
wilden komen. En dan blijkt dat ze toch ook, ondanks of dank zij hun “just in case” kennis zich
toch best goed “just in time” weten in te voegen in een niet bij hun studie
(maar wel bij hun capaciteiten) aansluitende werkomgeving.
En
tegenwoordig zijn vele jobs niet meer “voor het leven” en blijkt een switch,
met soms een totaal andere beroepskeuze en regelmatig een kleinere of grotere
mate van herscholing, noodzakelijk om in het arbeidsproces een plaats te
behouden.
Dat
patroon kun je het voortgezet onderwijs niet verwijten, of zelfs, je kunt
stellen dat toch een heleboel “just in case”-onderricht later op de een of
andere manier direct of indirect te pas komt en dus nut bleek te hebben.
Overigens
ben ik er geen tegenstander van om de curricula beter aan te passen aan “de
eisen des tijds” en de toekomst van de leerlingen, en de technologische
mogelijkheden hierbij optimaal te baat te nemen, maar het blijkt wel uit de
verschillende reacties in de debatten die hierover gevoerd worden dat er méér
dan één legitieme denkrichting is om deze problematiek te benaderen en dat er
geen eenduidige allesomvattende oplossing is. Ik sluit mij het liefst aan bij
die denkrichting waarin de leerling als toekomstig mens, als onderdeel van de
samenleving, centraal staat en niet zijn dienstbaarheid aan de technologische
vooruitgang.
P.S.
Train jonge hersenen voor de 21e eeuw.
“Inderdaad
kan je met Grieks (of een andere taal) hersens geweldig mee trainen. En met
wiskunde kan een basis gelegd worden voor een leven lang abstract en analytisch
denken. (Hoewel ik nogal wat mensen ken die wiskunde op school hebben gehad en
niet goed abstract en analytisch kunnen denken). Maar er is nog veel meer
dan Grieks en wiskunde, waarmee je jonge hersenen geweldig kan trainen en ze
abstract en analytisch kan leren denken. Bij voorbeeld door te leren
programmeren, waarbij een moeilijk vraagstuk, via de regels van de eenduidige
logica die een programmeertaal nu eenmaal heeft, toch tot een oplossing
gebracht moet worden. Of uitdagingen in een complexe situatie op te
lossen waar je als ondernemer voor kan staan. En zo kan ik nog met een rits van
voorbeelden komen, die blijkbaar door Truijens worden opgevat als een
beroepsvoorbereiding. Maar door mij juist wordt gezien als een geweldige
training van je hersenen en je persoonlijkheid”
Een citaat uit de blog van Maurice de Hond.
Ik
bleef achter deze gedachtegang haken omdat er hier verondersteld wordt dat iedereen
in de 21e eeuw abstract en analytisch moet kunnen denken. Ik verwijs
naar het slot van het artikel van Aleid Truijens in de Volkskrant.
En
net zoals Maurice de Hond nu mensen kent die niet goed abstract en analytisch kunnen
denken ondanks dat ze wiskunde hebben gehad, zal hij later mensen kunnen leren
kennen met hetzelfde “tekort” ondanks het feit dat men hen leerde programmeren.
Ook
de toekomst vraagt andere, “zachtere” vaardigheden, om met een parafrase op
Aleid’s thema te eindigen: onderwijs dient niet alleen de technologische toekomst,
hij dient ook de mens om mens te zijn en te blijven in de 21e eeuw.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten