Gepensioneerd en toch nog tijd om te bloggen.

Een aanvulling op twitter-account @eskorthof en dan met meer dan 140 tekens.

dinsdag 9 februari 2016

Just in case en just in time


Dit is een vervolg op mijn vorige blog http://www.aowiskunde.blogspot.nl/2016/02/ander-kennis-en-vaardigheden-dan-vroeger.html waaronder ook een reactie van Maurice de Hond is te vinden.
Eigenlijk wilde ik me niet meer mengen in deze discussie over de toekomst van het onderwijs omdat het debat rond de columns van Maurice de Hond en Onderwijs2032 een beetje de kant van welles-nietes opgaat. En als de term “belachelijk” gaat vallen denk ik al helemaal of het nog wel zinvol is om mee te blijven praten. Maar goed, toch nog een paar gedachten

Een educatieve paradox.
Maurice de Hond stelt, dat de jeugd die de laatste 10 jaar is opgegroeid dat doet in een wereld die ingrijpend verschilt van die van 20 jaar eerder. Dat klopt alleszins.
Maar er is volgens mij sprake van een soort educatieve paradox die al eeuwen oud is: elke generatie groeit op in een wereld die zoveel meer mogelijkheden biedt dan de generatie die hen opvoedt en onderwijst, maar als zij straks zelf opvoeden en onderwijzen dan speelt weer het zelfde probleem ten aanzien van de nieuwe generatie die daarna komt.
Blijkbaar vindt elke nieuwe generatie toch zijn weg in die meerdere mogelijkheden ondanks het feit dat hun ouders en opvoeders er altijd bij zullen achterlopen omdat ze zelf opgroeiden en leerden met mindere mogelijkheden en geen optimaal gebruik weten te maken, ook niet bij opvoeding en onderwijs, van die zoveel meer mogelijkheden waarmee ze niet zijn opgegroeid.
Ergens zal er altijd die discrepantie blijven bestaan, maar blijkbaar is die kennelijke kloof steeds op de ene of andere wijze toch weer overbrugd geraakt.
Het is een feit dat de technologische veranderingen zich exponentieel ontwikkelen en dat de kloof groter wordt. Je kunt je zorgen maken of die overbrugging dan nog mogelijk blijkt.
Je kunt die kloof dan misschien inderdaad proberen te overbruggen met het vervangen van een “just in case”-curriculum in een curriculum dat dusdanig voorbereidt op de zich in steeds sneller tempo vernieuwende wereld, zodat men bij gelegenheid beslagen ten ijs komt om “just in time” zich alsnog eigen te maken wat dan nieuw maar noodzakelijk is, maar ook zo zal men steeds meer achter de feiten aanlopen vanwege die toenemende kloof.
In feite zal een op een bepaald moment ontwikkeld curriculum ook dan juist altijd getypeerd kunnen worden als zijnde “just in case” omdat wereld van dat moment niet meer aansluit, en het geleerde niet meer relevant is, om “just in time” aan te sluiten op de wereld die het volgende moment alweer een fase verder is.
Eigenlijk is Onderwijs2032 dus een stuk luchtfietserij, en de visies van Maurice de Hond niet minder, juist omdat die ontwikkelingen zo snel gaan dat je nu niet kunt zeggen hoe het er over 10 of 20 jaar voor staat.
De stelling “Als we het tempo waarin het onderwijs verandert niet aanzienlijk kunnen versnellen dan wordt het voor onze jeugd steeds irrelevanter met alle gevolgen van dien, zowel op school als in de samenleving” van Maurice de Hond lijkt me in die zin dan ook niet houdbaar, althans uitvoerbaar, zonder te willen zeggen dat we dan maar stil moeten zitten.
Dat vraagt om een andere benadering en een andere oplossing. Misschien zit die wel in het teruggrijpen op de geschiedenis van, de ervaring met en de resultaten van het onderwijs van de afgelopen eeuwen die altijd wel een basis wist te leggen voor de toekomt. Gooi in ieder geval geen kinderen met het badwater weg. Je kunt je afvragen of een algemeen vormende opleiding geschoeid op wat we nu doen in wezen niet beter of toch wel net zo goed voorbereidt. Natuurlijk, aanpassen zal altijd moeten. Gekissebis over wel of geen Grieks en wat voor wiskunde dan relevant is laat ik hier even achterwege.

Leren omgaan met.
“Leerlingen hebben buiten school, via de daar beschikbare technologie, toegang tot alles wat die digitale, virtuele wereld biedt, aan informatie, kennis, ontspanning, contacten, relaties etc.”, zo stelt Maurice de Hond. Ik verwijs in dit verband naar het Volkskrantartikel “Scholieren weten helemaal niet wat goed voor hen is” van Aimée Plukker.
Het zal een taak van het onderwijs kunnen, nee, dienen te zijn om scholieren om te leren gaan met die stortvloed van informatie die de digitale virtuele wereld biedt en te leren wat daarvan goed voor hen is. Het gaat niet zozeer, of alleen, om die informatie te verwerven, te verwerken en toe te passen (“just in time”), maar ook juist om het te kunnen onderscheiden, evalueren, kritisch te staan tegenover, keuzes maken, er mee om te gaan op een moreel en emotioneel verantwoorde manier. Omdat die informatie breed is en de keuze eruit niet voor iedereen gelijk zal ook de basis die het onderwijs legt  breed moeten zijn.
Wat dit betreft lijkt het me soms toe dat de strijd lijkt te gaan tussen een (beperkter) “hard” curriculum en een (uitgebreider) “zacht” curriculum. In het eerste geval meer om een cognitieve en technische voorbereiding op de toekomst, in het andere meer om mentale, sociale en culturele vorming. Geschiedenis, aardrijkskunde, literatuur, biologie, vreemde talen en culturen, klassieke vorming, niet alleen feitenkennis maar ook in beschouwende zin staan dan tegenover techniek, programmeren en ondernemerschap

Welke vaardigheden belangrijk?
Is het inderdaad zo, dat door de alom aanwezigheid van de digitale technologie nieuwe vaardigheden zo belangrijk geworden zijn dat andere vaardigheden van veel minder groot belang worden? En zo ja, voor hoeveel mensen gaat dat in de toekomst gelden, nu de automatisering toeneemt en veel werk wat er was uit handen neemt, de vrije tijd waarover we beschikken steeds meer wordt en de arbeidsmarkt nogal aan het veranderen is wat betreft het soort werk wat geboden wordt, zo er nog werk is voor iedereen? Ik denk dat een heleboel van de meer manuele vaardigheden die niet direct digitaal bepaald zijn, van groot belang blijven zo niet van groter belang worden.
Het zal een taak van het onderwijs zijn om zich daar ook grondig op te oriënteren. Ik moet hierbij denken aan maatschappelijke stages.
Praktische vaardigheden zullen er altijd blijven en naarmate de vergrijzing toeneemt zal de arbeidsmarkt om nieuwe mensen vragen met andere, handen-en-voeten vaardigheden die je niet met internet, mobiele apparatuur, google, Wikipedia, sociale media, YouTube of wat dan ook kunt leveren en waarvoor je geen programmeurs of ondernemers nodig hebt, misschien wel om het te organiseren, maar niet om het te doen. Ik denk hierbij aan de zorgsector.
Wat dat betreft voel ik me meer thuis bij Aleid Truijens dan bij Maurice de Hond.

Mogelijkheden en verlangens.
En dan dat last but not least: het ernstig tekort schieten van scholen in het laten ontdekken van de mogelijkheden en verlangens van leerlingen. Bijna twee derde van de Nederlanders geeft aan op hun 19e nog niet geweten te hebben wat men later wilde worden; 55% van de afgestudeerden HBO-ers geeft aan dat als men het over had moeten doen een andere studie had gekozen. Maurice de Hond verwacht dat als het trainen op een manier gebeurt, die hij bepleit, leerlingen veel beter hun mogelijkheden en verlangens kunnen ontdekken dan nu het geval is.
Daar zijn wel wat opmerkingen over te maken.
Allereerst ontbreekt hier een vergelijking met het verleden, want toen speelde dat ook.
Ik herinner me uit mijn eigen studietijd dat van studierichting veranderen in de eerste maanden van het eerste studiejaar zeer regelmatig voorkwam. En verder gold toen en geldt nu dat niet elke studie toegankelijk is.
Maar afgezien daarvan: de leeftijd waarop veel van de studenten in het arbeidsproces terecht komen is de laatste decennia behoorlijk opgeschoven. De tijdsspanne tussen het eerste verlangen en de latere werkelijkheid wordt steeds groter. Flink wat studenten ervaren dat de banen waarvoor ze zijn opgeleid en voor hadden willen kiezen niet toereikend aanwezig zijn, velen van hen komen op een heel andere plek terecht dan waarvoor ze opgeleid zijn of waar ze graag terecht wilden komen. En dan blijkt dat ze toch ook, ondanks of dank zij hun “just in case” kennis zich toch best goed “just in time” weten in te voegen in een niet bij hun studie (maar wel bij hun capaciteiten) aansluitende werkomgeving.
En tegenwoordig zijn vele jobs niet meer “voor het leven” en blijkt een switch, met soms een totaal andere beroepskeuze en regelmatig een kleinere of grotere mate van herscholing, noodzakelijk om in het arbeidsproces een plaats te behouden.
Dat patroon kun je het voortgezet onderwijs niet verwijten, of zelfs, je kunt stellen dat toch een heleboel “just in case”-onderricht later op de een of andere manier direct of indirect te pas komt en dus nut bleek te hebben.

Overigens ben ik er geen tegenstander van om de curricula beter aan te passen aan “de eisen des tijds” en de toekomst van de leerlingen, en de technologische mogelijkheden hierbij optimaal te baat te nemen, maar het blijkt wel uit de verschillende reacties in de debatten die hierover gevoerd worden dat er méér dan één legitieme denkrichting is om deze problematiek te benaderen en dat er geen eenduidige allesomvattende oplossing is. Ik sluit mij het liefst aan bij die denkrichting waarin de leerling als toekomstig mens, als onderdeel van de samenleving, centraal staat en niet zijn dienstbaarheid aan de technologische vooruitgang.

P.S.

Train jonge hersenen voor de 21e eeuw.
“Inderdaad kan je met Grieks (of een andere taal) hersens geweldig mee trainen. En met wiskunde kan een basis gelegd worden voor een leven lang abstract en analytisch denken. (Hoewel ik nogal wat mensen ken die wiskunde op school hebben gehad en niet goed abstract en analytisch kunnen denken). Maar er is nog veel  meer dan Grieks en wiskunde, waarmee je jonge hersenen geweldig kan trainen en ze abstract en analytisch kan leren denken. Bij voorbeeld door te leren programmeren, waarbij een moeilijk vraagstuk, via de regels van de eenduidige logica die een programmeertaal nu eenmaal heeft, toch tot een oplossing gebracht moet worden.  Of uitdagingen in een complexe situatie op te lossen waar je als ondernemer voor kan staan. En zo kan ik nog met een rits van voorbeelden komen, die blijkbaar door Truijens worden opgevat als een beroepsvoorbereiding. Maar door mij juist wordt gezien als een geweldige training van je hersenen en je persoonlijkheid”  Een citaat uit de blog van Maurice de Hond.
Ik bleef achter deze gedachtegang haken omdat er hier verondersteld wordt dat iedereen in de 21e eeuw abstract en analytisch moet kunnen denken. Ik verwijs naar het slot van het artikel van Aleid Truijens in de Volkskrant.
En net zoals Maurice de Hond nu mensen kent die niet goed abstract en analytisch kunnen denken ondanks dat ze wiskunde hebben gehad, zal hij later mensen kunnen leren kennen met hetzelfde “tekort” ondanks het feit dat men hen leerde programmeren.
Ook de toekomst vraagt andere, “zachtere” vaardigheden, om met een parafrase op Aleid’s thema te eindigen: onderwijs dient niet alleen de technologische toekomst, hij dient ook de mens om mens te zijn en te blijven in de 21e eeuw.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten