Recent heeft het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren naar de Vaste Kamercommissie Onderwijs een brief gestuurd met haar huidige standpunt inzake de rekentoets. Deze brief is te vinden op: https://www.nvvw.nl/19628/nvvw-rekenen
Eerdere standpunten rond rekenen en rekentoets en rol van de NVvW zijn gepubliceerd in november 2013.
Achtergrond
Het onderwerp rekenen houdt veel gemoederen bezig. Daarom is het
onontkoombaar dat we duidelijk maken hoe wij als bestuur van de vereniging
staan in de discussies over dit onderwerp. We moeten bepalen waar we ons wel en
niet mee bezig houden en wat onze leden van ons mogen verwachten. Deze notitie
wil in deze behoefte voorzien.
Historie
De basisvaardigheden op het gebied van het rekenen zijn de afgelopen
periode over de hele linie gedaald. Vaak als gevolg van genomen
beleidsmaatregelen. Bij PABO-studenten, met name bij de instromers via het mbo,
blijken de kennis en vaardigheden op het rekengebied onder de maat. Leerlingen
die instromen in het voortgezet onderwijs zijn lang niet altijd toegerust met
het gewenste referentieniveau van de basisschool (1F). En vervolgopleidingen
luidden de noodklok over het algebraïsche niveau van de studenten die bij hen
binnenstromen. Op dit moment is het echter zo dat het algebraïsche niveau al
beduidend verbeterd is, nu er binnen de wiskunde op het voorgezet onderwijs
weer veel aandacht is voor algebraïsche bewerkingen.
Destijds zijn de signalen van de noodklok opgepikt door de politiek. Dat
was zeker niet onlogisch of onwenselijk. Op de PABO is men al hard bezig met
een verplichte rekentoets maar het zal nog een aantal jaren duren voordat dit
op het niveau van de basisschool merkbaar effect heeft. Er is gekozen voor
reparatie via een verplichte rekentoets als onderdeel van het eindexamen voor
het voortgezet onderwijs. Daarmee komt de verantwoordelijkheid om het
geconstateerde probleem op te lossen nogal eenzijdig bij VO en MBO te liggen.
OCW stelde wel geld beschikbaar maar laat het volledig aan de scholen zelf om
te zorgen voor het inrichten van de lessen en de facilitering. Er is geen
bijbehorende studielast en er zijn dus ook geen contacturen. Er worden geen
uitspraken gedaan over bevoegdheid en bekwaamheid van de docenten die dit
onderdeel moeten gaan verzorgen. Binnen het voortgezet onderwijs heeft bijna geen
enkele docent een opleiding in rekendidactiek gedaan, de kennis over de
rekendidactiek komt van het onderwijs dat de docent zelf heeft ontvangen op de
basisschool of van hun eigen kinderen die op de basisschool zitten. De echte
experts op rekendidactiek gebied zijn te vinden bij de PABO.
Situatie
De rekentoets wordt verplicht vanaf examenjaar 2014. De uitslag gaat
meetellen in de slaag- en zakregeling. Er is een beperkte mogelijkheid voor
herkansing voorgesteld. Te verwachten is daarom dat er minder leerlingen zullen
slagen. Scholen zijn autonoom in het inrichten van het onderwijs voor rekenen.
Is het aanleren en onderhouden van rekenvaardigheid echter een expliciete taak
en verantwoordelijkheid van de wiskunde, i.c. de wiskundesectie, of is het een
gezamenlijke verantwoordelijkheid vanuit de gedachte dat gecijferdheid (naast
geletterdheid) een basiskwalificatie is voor alle exacte- en zaakvakken?
Onze positie
Het standpunt van de Vereniging is dat het rekenonderwijs niet een
exclusieve zorg voor de wiskundigen is. Dat pleit ervoor om niet op de
voorgrond te treden in de discussie over de rekenproblematiek. Op basis van de
expertise en de kennis die de wiskundedocent heeft van zijn eigen vak kan de
wiskundedocent, i.c. de Vereniging, een inhoudelijke inbreng hebben inzake de
eisen die gesteld moeten worden aan rekenprogramma’s in het VO en het
middelbaar beroepsonderwijs, maar de wiskundedocent is niet automatisch expert
op rekendidactiekgebied. Voor de leden is het belangrijk dat ze weten waar wij
staan in de discussie maar ook dat ze in voorkomende gevallen steun en
weerklank kunnen vinden.
Wat gaan we doen/wat hebben we al
gedaan?
Net als andere vakverenigingen hebben we onze verantwoordelijkheid genomen
door projecten als RekenVoort, het Salvoproject en Rekenen over de vakken heen
te entameren en te ondersteunen. We leveren deelnemers aan de rekencommissies
en doen, waar mogelijk, mee aan de discussies over dit onderwerp. In contacten
met OCW is rekenen een steeds terugkerend onderwerp van gesprek. Verder:
- Blijft de Vereniging benadrukken dat rekenen vakoverstijgend is en dus
niet exclusief gekoppeld is aan het vak wiskunde.
- Benadrukt de Vereniging dat het onderwijzen van rekenen een speciale
rekendidactiek nodig heeft. De vaardigheid om dit te onderwijzen is niet
als vanzelfsprekend aanwezig binnen de huidige docentenpopulatie.
- Zoekt de Vereniging actief samenwerking met verwante groepen als KNAG,
NVON en VECON om in gezamenlijkheid op te trekken en het wederzijdse
belang duidelijk te maken.
- Informeert de Vereniging haar leden over de actuele ontwikkelingen op
dit gebied.
- Onderzoekt de Vereniging de levensvatbaarheid van een aparte werkgroep
rekenen al dan niet in samenwerking met genoemde organisaties als KNAG,
NVON en VECON.
- Bekijkt de Vereniging actief waar gebruik kan worden gemaakt van de
expertise die aanwezig is op plekken als PWN, NVORWO, SALVO-project en de
steunpunten.
- Pleit de Vereniging voor een veel minder rigoureuze slaag- en
zakregeling die gekoppeld is aan de rekentoets.
Brief aan de staatssecretaris:
Rijswijk, oktober 2013
De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren kan zich in veel van de kritiek op de toets vinden. In ons
commentaar van 17 maart 2008 op de beleidsreactie Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen[1] hebben we al gewezen op de nadelen van een al te enthousiast opgetuigde kostbare toetspraktijk door een instituut buiten de school. Zeker als het niet voorafgegaan wordt door onderwijs door ter zake deskundige docenten binnen de school. Want daar zal de zo gewenste doorlopende leerlijn moeten worden vormgegeven.
Tegelijkertijd zijn we er beducht voor, dat door alle aandacht voor wat er mis is aan de toets, uit het oog verloren wordt wat het echte probleem is: de tekortschietende rekenvaardigheid van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Wij willen daarom graag een constructieve bijdrage leveren aan het debat, door te schetsen hoe volgens ons het probleem duurzaam kan worden opgelost.
Door in elk van deze vakken rekendoelen in het examenprogramma op te nemen krijgt het rekenen een vanzelfsprekende plaats binnen de context van die vakken en kan het ook daarin worden getoetst. Dat hoeft dan niet apart in min of meer gekunstelde vraagjes van een rekentoets.
Direct gekoppeld aan dit deel van ons voorstel moeten die rekendoelen ook geplaatst worden in het programma van de lerarenopleidingen in die vakken. En wel op dezelfde manier. Dat vraagt enige afstemming, opdat bijvoorbeeld de procenten bij economie in het hoofd van de leerling niet andere zijn dan die bij wiskunde en zoiets als de verhoudingstabel steeds hetzelfde wordt gebruikt. Juist voor zwakke leerlingen is het niet vanzelfsprekend dat die verschillende methodes in de vakken “eigenlijk” allemaal hetzelfde zijn. Veiligheidshalve maken ze dan vaak gescheiden systemen aan per vak, wat niet alleen extra geheugencapaciteit vraagt, maar ook een echt begrip, en dus transfermogelijkheden in de weg staat.
Een concreet voorbeeld: de verhoudingstabel wordt aangeleerd bij het rekenen op de basisschool, en komt vervolgens uitgebreid aan bod bij wiskunde in de onderbouw. Bij economie en aardrijkskunde kan hierop worden aangesloten bij indexcijfers resp. schaalberekeningen, waardoor het begrip steviger wordt verankerd. Gevarieerd oefenen draagt bewezen bij aan een beter begrip. Een gedeelde kennisbasis is dan belangrijk. De docent economie hoeft het begrip niet nieuw aan te leren, maar moet wel weten hoe het is aangeleerd om het in het hoofd van de leerling te kunnen laten koppelen aan die eerder opgedane kennis.
Rekenen is in deze visie dus een generiek onderdeel van die lerarenopleidingen.
Het is een lange termijn oplossing, maar als de huidige praktijk ons iets leert is het wel dat je iets wat in enige decennia is ontstaan niet even snel met de korte klap kunt oplossen. We zijn nu bezig met houtje touwtje plakwerk. De werkelijkheid is soms minder maakbaar dan je zou wensen.
Dit is extra wrang, als je je realiseert dat het in veel gevallen gaat om pubers met een forse achterstand in het rekenen, die in hun schoolloopbaan en in het dagelijks leven negatieve ervaringen met rekenen hebben gehad. Met niet zelden als gevolg een psychologische barrière in de vorm van afwijzing of vermijding van rekenen, een ook bij volwassenen niet onbekend verschijnsel. Dat is als probleem betrekkelijk nieuw: er is nog onvoldoende systematisch nagedacht over hoe je pubers, en zeker die met een rekenachterstand, min of meer vrolijk en effectief aan het rekenen krijgt.
Het moge duidelijk zijn dat een min of meer willekeurige docent in mbo of vo, al dan niet voorzien van een digitaal oefenprogramma, een dergelijke achterstand niet even snel kan inlopen.
Ons voorstel gaat over de reguliere stroom leerlingen, die met een voldoende reken niveau van 1f de basisschool verlaten. Het vervolgonderwijs heeft daarna volgens de Expertgroep doorlopende leerlijnen de taak van consolideren, onderhouden gebruiken en verdiepen, en daarin voorziet ons voorstel naar onze mening perfect.
Het repareren van grote achterstanden zal op individuele basis moeten gebeuren, onder –inderdaad- deskundige begeleiding.
Een andere “echte” oplossing zou zijn het examenvak rekenen in te voeren in het vo, met alles wat daarbij hoort, studielast, bevoegdheid etcetera. Los van al het gedoe dat dit met zich meebrengt wordt rekenen dan een apart, geïsoleerd vak, en dat is juist niet de bedoeling. Je moet niet leren rekenen om het rekenen, maar om er in je verdere leven in de maatschappij mee uit de voeten te kunnen.
Uiteraard zijn we desgewenst gaarne bereid tot een nadere toelichting op ons voorstel.
Hoogachtend, namens het bestuur van de NVvW,
drs Marian.P.Kollenveld (vz)
Aan: de staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen,
(in afschrift aan de leden van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs)
Betreft: referentieniveaus en de
rekentoets
Geachte heer Dekker,
De resultaten op de rekentoetsen
in vo en mbo zijn vooralsnog ronduit
slecht te noemen. Daar is terecht veel aandacht voor, zowel in als buiten de
Kamer. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren kan zich in veel van de kritiek op de toets vinden. In ons
commentaar van 17 maart 2008 op de beleidsreactie Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen[1] hebben we al gewezen op de nadelen van een al te enthousiast opgetuigde kostbare toetspraktijk door een instituut buiten de school. Zeker als het niet voorafgegaan wordt door onderwijs door ter zake deskundige docenten binnen de school. Want daar zal de zo gewenste doorlopende leerlijn moeten worden vormgegeven.
Tegelijkertijd zijn we er beducht voor, dat door alle aandacht voor wat er mis is aan de toets, uit het oog verloren wordt wat het echte probleem is: de tekortschietende rekenvaardigheid van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Wij willen daarom graag een constructieve bijdrage leveren aan het debat, door te schetsen hoe volgens ons het probleem duurzaam kan worden opgelost.
Duurzame oplossing
Onze duurzame oplossing bestaat
er uit, het rekenen in het vo te verankeren binnen de vakken met een kwantitatieve
component - zoals aardrijkskunde,
geschiedenis, economie, natuurkunde, scheikunde, biologie en wiskunde. Door in elk van deze vakken rekendoelen in het examenprogramma op te nemen krijgt het rekenen een vanzelfsprekende plaats binnen de context van die vakken en kan het ook daarin worden getoetst. Dat hoeft dan niet apart in min of meer gekunstelde vraagjes van een rekentoets.
Direct gekoppeld aan dit deel van ons voorstel moeten die rekendoelen ook geplaatst worden in het programma van de lerarenopleidingen in die vakken. En wel op dezelfde manier. Dat vraagt enige afstemming, opdat bijvoorbeeld de procenten bij economie in het hoofd van de leerling niet andere zijn dan die bij wiskunde en zoiets als de verhoudingstabel steeds hetzelfde wordt gebruikt. Juist voor zwakke leerlingen is het niet vanzelfsprekend dat die verschillende methodes in de vakken “eigenlijk” allemaal hetzelfde zijn. Veiligheidshalve maken ze dan vaak gescheiden systemen aan per vak, wat niet alleen extra geheugencapaciteit vraagt, maar ook een echt begrip, en dus transfermogelijkheden in de weg staat.
Een concreet voorbeeld: de verhoudingstabel wordt aangeleerd bij het rekenen op de basisschool, en komt vervolgens uitgebreid aan bod bij wiskunde in de onderbouw. Bij economie en aardrijkskunde kan hierop worden aangesloten bij indexcijfers resp. schaalberekeningen, waardoor het begrip steviger wordt verankerd. Gevarieerd oefenen draagt bewezen bij aan een beter begrip. Een gedeelde kennisbasis is dan belangrijk. De docent economie hoeft het begrip niet nieuw aan te leren, maar moet wel weten hoe het is aangeleerd om het in het hoofd van de leerling te kunnen laten koppelen aan die eerder opgedane kennis.
Rekenen is in deze visie dus een generiek onderdeel van die lerarenopleidingen.
Het is een lange termijn oplossing, maar als de huidige praktijk ons iets leert is het wel dat je iets wat in enige decennia is ontstaan niet even snel met de korte klap kunt oplossen. We zijn nu bezig met houtje touwtje plakwerk. De werkelijkheid is soms minder maakbaar dan je zou wensen.
Onderbouwing
Wij zijn als wiskundedocenten
niet vanzelfsprekend deskundig in het toetsen van rekenvaardigheid en de
rekendidactiek. Maar vanuit onze kennis van de wiskundedidactiek en het
adequaat toetsen van kennis, menen we wel een aantal redenen te kunnen
aanwijzen waarom de resultaten van de huidige toets tegenvallen. Die hebben
enerzijds te maken met het feit dat kennis getoetst wordt die niet voldoende of
helemaal niet is onderwezen, en anderzijds met een aantal aspecten van de toets
zelf.
Wat betreft het toetsen van
kennis die onvoldoende is onderwezen, wijzen wij er allereerst op dat voor zover er rekenles wordt gegeven, dat niet
gebeurt door bevoegde en bekwame docenten VO. Die zijn er namelijk niet voor
rekenen na de basisschool. Dit is extra wrang, als je je realiseert dat het in veel gevallen gaat om pubers met een forse achterstand in het rekenen, die in hun schoolloopbaan en in het dagelijks leven negatieve ervaringen met rekenen hebben gehad. Met niet zelden als gevolg een psychologische barrière in de vorm van afwijzing of vermijding van rekenen, een ook bij volwassenen niet onbekend verschijnsel. Dat is als probleem betrekkelijk nieuw: er is nog onvoldoende systematisch nagedacht over hoe je pubers, en zeker die met een rekenachterstand, min of meer vrolijk en effectief aan het rekenen krijgt.
Het moge duidelijk zijn dat een min of meer willekeurige docent in mbo of vo, al dan niet voorzien van een digitaal oefenprogramma, een dergelijke achterstand niet even snel kan inlopen.
Ons voorstel gaat over de reguliere stroom leerlingen, die met een voldoende reken niveau van 1f de basisschool verlaten. Het vervolgonderwijs heeft daarna volgens de Expertgroep doorlopende leerlijnen de taak van consolideren, onderhouden gebruiken en verdiepen, en daarin voorziet ons voorstel naar onze mening perfect.
Het repareren van grote achterstanden zal op individuele basis moeten gebeuren, onder –inderdaad- deskundige begeleiding.
Een andere “echte” oplossing zou zijn het examenvak rekenen in te voeren in het vo, met alles wat daarbij hoort, studielast, bevoegdheid etcetera. Los van al het gedoe dat dit met zich meebrengt wordt rekenen dan een apart, geïsoleerd vak, en dat is juist niet de bedoeling. Je moet niet leren rekenen om het rekenen, maar om er in je verdere leven in de maatschappij mee uit de voeten te kunnen.
De huidige rekentoetsen
Tot slot nog in het kort onze bezwaren tegen de huidige
toets, we hebben ze eerder, en uitvoeriger verwoord.
-
in deze digitale toetsen moeten de vragen op
volgorde worden gemaakt en kan er niet worden teruggebladerd. Dat leidt voor de leerling tot een minimaal
resultaat, je scoort alleen met wat je meteen goed weet .
-
het zijn meerkeuzevragen en kort-antwoordvragen
waarbij het oplosproces niet wordt beoordeeld (alleen een goed antwoord telt,
ongeacht de complexiteit,- bij een complexe vraag zijn er soms wel 4 stappen
die allemaal goed of fout kunnen, en ook kunnen staan voor verschillen in
vaardigheid van de leerling, die nu niet worden gemeten, ook dit draagt bij aan
een minimale score)
-
de te grote toetslengte: maar liefst 60
vragen waarbij de leerling zich bij elke
(context)vraag opnieuw moet inleven
-
de geheimhouding en het machinaal scoren,
waardoor noch leerling noch docent weten wat goed ging en wat fout (zijn we bij
eindexamens niet gewend; maakt het voorbereiden op een herkansing extra
moeilijk)
-
de strenge slaag- en zakregeling is met name een
te grote barrière in vmbo, mbo en havo en staat veraf van de door de
expertgroep gewenste “subtiele maar effectieve” toetsing. De straf voor het
niet goed kunnen rekenen is te zwaar in verhouding tot het “vergrijp”, waarvan
de verwijtbaarheid overigens ook niet altijd helder is, zoals hierboven
uiteengezet.
Uiteraard zijn we desgewenst gaarne bereid tot een nadere toelichting op ons voorstel.
Hoogachtend, namens het bestuur van de NVvW,
drs Marian.P.Kollenveld (vz)
Leeuwendaallaan 43 2281GK Rijswijk
voorzitter@nvvw.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten