Het
bovenstaande plaatje geeft stof tot nadenken.
Het principe is gebaseerd op het bekende haakjesrekenen.
Dat
kan ook met een plaatje uitgelegd worden.
De
oppervlakte van vierkant ABCD met zijde x is x ∙ x = x2
De
oppervlakte van AGSE is (x – a) (x – b)
Merk
op dat de oppervlakte van AGSE volgt uit de oppervlakte van ABCD door daar de
stroken GBCH en EFCD af te halen, maar dan heb je de oppervlakte van rechthoek
SFCH twee keer afgetrokken.
Dat
betekent dat de oppervlakte van AGSE, en dus de uitkomst van (x – a) (x – b)
gelijk
is aan de oppervlakte van ABCD min die van GBCH ( = a ∙ x) en EFCD ( = b ∙ x),
met daar weer bij opgeteld de oppervlakte van SFCH ( = a ∙ b), die dubbel is
geteld.
(x
– a) (x – b) = x2 – a ∙ x – b ∙ x + a ∙ b ( = (x - a - b) ∙ x + a ∙ b
Het volgendetekeningetje brengt de formule in deze vorm in beeld:
Het volgendetekeningetje brengt de formule in deze vorm in beeld:
De grijze oppervlakte AGSE ( x - a)(x - b) is gelijk aan de gearceerde oppervlaktes samen
(x - a - b) ∙ x + a ∙ b, want de rechthoeken 1 en 2 boven EF tegen elkaar geschoven hebben dezelfde oppervlakte als de rechthoek 3, n.l. (x - b) ∙ b
Neem x = 100, dan krijg je
(x - a - b) ∙ x + a ∙ b, want de rechthoeken 1 en 2 boven EF tegen elkaar geschoven hebben dezelfde oppervlakte als de rechthoek 3, n.l. (x - b) ∙ b
Neem x = 100, dan krijg je
(100
– a) (100 – b) = 100 ∙ 100 – a ∙ 100 – b ∙
100 + a ∙ b
= (100 – a – b) ∙ 100 + a ∙ b
Dat
lijkt al helemaal op wat er in het plaatje staat.
Daar
geldt in ieder geval voor dat a en b positieve gehele getallen zijn.
Alleen,
de truc werkt verder natuurlijk alleen als a + b < 100 en ook als a ∙ b < 100,
want
anders “past” 100 – a – b niet op de posities van de duizend- en honderdtallen
en
a ∙ b niet op de posities van de tientallen en eenheden.
Het
blijkt dat 1 en 99 toch ook voldoen
(100
– 1) (100 – 99) = (100 - 1 – 99) ∙ 100 + 1 ∙ 99 = 99 (= 99 ∙ 1)
Maar
dat is misschien een triviaal geval, net als het geval met a = 0 en b = 100.
Het
betekent wel, dat dus blijkbaar mag gelden: a + b ≤ 100
Ook
a = 2 en b = 50 voldoen, want
(100
- 2)(100 – 50) = (100 – 2 – 50) ∙ 100 + 2 ∙ 50 = 4900 ( = 98 ∙ 50)
Dus
mag ook a ∙ b ≤ 100 gelden.
Je
kunt de “regel” veralgemeniseren:
(10n
– a) (10n – b) = (10n – a – b) ∙ 10n + a ∙ b met a + b ≤ 10n en a ∙ b ≤ 10n
Alleen:
dan lukt het snelle hoofdrekenen toch niet echt meer!
Neen
n = 3
967
∙ 973 = (1000 – 33)(1000 – 27) =
(1000 – 33 – 27) ∙ 1000 + 33 ∙ 27
=
940 ∙ 1000 + 302 - 32
= 940 891
En
zou de regel behalve in het tientallig stelsel ook opgaan in een willekeurig
g-tallig stelsel?
(gn
– a) (gn – b) = (gn – a – b) + a ∙ b met a + b ≤ gn en a ∙ b ≤ gn
Dat
moet ook wel kloppen.
Laten
we het narekenen in het zestallig
stelsel:
34
= 5 ∙ 6 + 4 = 54 = 62 – 1
en 31 = 5 ∙ 6 +1 = 51 = 62 – 5
34
∙ 31 zou in het zestallig stelsel met de getallen a = 2 en b = 5 dus
a
+ b = 7 = 1.6 + 1
en
62 – 1 ∙ 6 – 1 = 6 ∙ 6 – 1 ∙ 6 – 1 = 5 ∙ 6 – 1 = 4 ∙ 6 +1 ∙ 6 - 1 =
4 ∙ 6 + 5 = 45
en
a ∙ b = 10 = 1 ∙ 6 + 4 = 14 opleveren
dus
dan wordt het 54 ∙ 51 = 4614
34
∙ 31 = 54 ∙ 51 = (100 – 2) (100 - 5)
=(62 – 2) (62 – 5)
= (62 –
2 - 5) ∙ 62 + 2 ∙ 5 ( = (62 – 7) ∙ 62 + 10)
= (62 –
(1 ∙ 6 + 1)) ∙ 62 + 1∙ 6 + 4
= (5 ∙ 6 - 1) ∙ 62
+ 1 ∙ 6 + 4
= (4 ∙ 6 +5) ∙ 62
+ 1 ∙ 6 + 4
= 4 ∙ 63 + 5 ∙ 62 + 1 ∙ 6 + 4 = 4514
= 1054
34 ∙ 31 =
54 ∙ 51 = (5 ∙ 6 + 4 )(5 ∙ 6 + 1)
= 25 ∙ 62
+ 5 ∙ 6 ∙ 1 + 4 ∙ 5 ∙ 6 + 4 (= 25 ∙ 62 + 25 ∙ 6 + 4)
= (4 ∙ 6 +
1) ∙ 62 + (4 ∙ 6 + 1 ) ∙ 6 +4
= 4 ∙ 63
+ 1 ∙ 62 + 4 ∙ 62 + 1 ∙ 6 + 2
= 4 ∙ 63
+ 5 ∙ 62 + 1 ∙ 6 + 4
= 1054
Dagblad Trouw heeft een wekelijkse rubriek "Nutteloze kennis", daarin zou het bovenstaande heel goed passen, ware het niet dat het wiskundige plezier om zoiets uit te dokteren toch wel een vorm van nut is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten