8 Gegeven is de functie f
(x) = 2x – 3 + 3
a.
Bepaal de
asymptoot van de grafiek van de inverse functie. b. Op de grafiek van f ligt een punt met y = 16 waarin de helling van de grafiek 9,0 is.
Van welk punt van de grafiek van de inverse functie weet je dan ook de helling en
hoe groot is die?
Uitwerking
a.
De grafiek van f heeft horizontale asymptoot y = 3 dus de inverse heeft verticale asymptoot x = 3. b. Op de grafiek van f ligt het punt (16, 3 + 2log 13).
Op de grafiek van de inverse ligt dan het punt (16, 3 + 2log 13) met helling 9,0-1 ≈ 0,11
Het is een voorbeeld bij Subdomein
B4 Inverse functies:
De kandidaat kan de inverse van
een functie begripsmatig hanteren, opstellen en gebruiken.
Parate kennis De kandidaat kent: • de voorwaarden waaronder een functie een inverse functie heeft.
Parate vaardigheden
De kandidaat kan:
1. van de machtsfuncties, de exponentiële functies en de logaritmische functies het functievoorschrift van de inverse functie opstellen;
2. bij de grafiek van een functie de grafiek van de inverse functie tekenen.
Productieve vaardigheden
De kandidaat kan:
3. van een samengestelde functie het functievoorschrift van de inverse functie opstellen;
4. de eigenschappen van de inverse functie en haar grafiek interpreteren in een gegeven probleemsituatie.
Wat wordt hier van een kandidaat verwacht?
In de opgave komt de uitdrukking “bepaal” voor.
Deze is in de lijst Examen(werk)woorden gedefinieerd als: “De wijze waarop het antwoord gevonden wordt is vrij; een toelichting is vereist”.
Kijken we naar vraag a dan is
de vraag, of en hoe het bepalen van de asymptoot van de grafiek van f toegelicht moet worden, of dat het
hier een (semi-)standaardsituatie is, waarvan de asymptoot meteen gekend en
genoteerd mag en kan worden.
De grafiek van f ontstaat uit
de standaardgrafiek y = 2x
door de translatie (3,3) (als vector)De standaardgrafiek heeft als horizontale asymptoot y = 0 dus de getransleerde grafiek heeft als horizontale asymptoot y = 3.
De verticale asymptoot van de grafiek van de inverse functie is dan x = 3.
Het mag dus blijkbaar korter
dan in deze 3 zinnen.
Vraag b roept meer vragen op.
Gezien de rol die y in vraag a speelt zou het allereerst
beter zijn geweest om hier te spreken van een punt met y-coördinaat 16.Het getal 9,0 roept ook vaagtekens op. Hier had beter kunnen staan dat de helling bij benadering in 1 decimaal 9,0 is. De bedoeling en mate van exactheid van 9,0 wordt nu in het midden gelaten.
De uitwerking gaat daarna in de fout daar bij het betreffende punt op de grafiek van f de coördinaten om te wisselen. Het is natuurlijk het punt (3 + 2log 13, 16).
Blijkbaar is hier het (eventueel exact) oplossen van de vergelijking 2x – 3 + 3 = 16 niet nodig om de x-coördinaat van het punt uit te rekenen, hoewel dat voor de hand zou liggen. De oplossing valt voorshands zo uit de lucht.
Gezien
het gegeven van de helling als 9,0 (bedoeld als een afgeronde waarde die dus tussen
8,5 en 9,5 ligt en kennelijk niet als het exacte getal 9) zou het voor een
leerling tamelijk logisch zijn dat de x-coördinaat
ook in 1 decimaal berekend had mogen worden (met die gezegende GR…) , dus had
het antwoord ook (16 ; 6,7) kunnen zijn.
Er
staat immers niets in de vraagstelling over algebraïsch of exact.
En
ten slotte het antwoord.
Dat
zou dan 9,0-1 ≈ 0,11 moeten zijn?
Waarom nu ineens twee decimalen? Waar wordt dat gevraagd?Afgezien nog van het feit dat 9,0, op 1 decimaal afgerond, een getal uit de range 8,5 ≤ x < 9,5 vertegenwoordigd, wat betekent dat het omgekeerde tussen 0,117.. en 0, 105… ligt, wat inhoudt dat ook 0,12 zou hebben gekund...
Maar waarom zou een leerling niet in staat zijn om algebraïsch te verifiëren dat f ’(x) = 2x – 3∙ ln 2 is en dus de helling f ‘(3 + 2 log 13) = 13 ∙ ln 2 ≈ 9,0109…
of zelfs, als 2x – 3 + 3 = 16 met de GR is opgelost en dus x = 6,7004… oplevert,
dat f ‘(6,7004…) ≈ 9,0109… oplevert dank zij de ANS-toets.
En zou het een groot probleem zijn om y = 2x – 3 + 3 om te werken tot x = 3 + 2log (y – 3)
wat uiteindelijk levert, dat f INV ‘ (x) = 1 /((x – 3) ln (2)) ?
Overigens,
de opgave geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de opgave suggereert dat 13 ∙ ln (2) =
9,0 (exact gelijk aan). Het is wel duidelijk dat in dit verband 13 ∙ ln (2) ≈ 9,0 (afgerond op 1 decimaal) wordt bedoeld, maar de onzorgvuldige formulering en vraagstelling levert toch wel de nodige vaagheden en punten van
kritiek op.
Uit
het veld heeft al vaker de roep geklonken om meer duidelijkheid rond decimalen
en afronden. Deze voorbeeldopgave gaat op dit punt opnieuw de mist in en komt aan
deze roep niet tegemoet.
Ook
wat betreft de vraag wat van een kandidaat nu precies verwacht moet worden als
het om een adequate en volledige beantwoording gaat van de gestelde vragen
maakt deze voorbeeldopgave weinig duidelijk. Laat staan hoe een eventuele score
er in een correctievoorschrift zou uitzien.Vooral de vraagstelling “Van welk punt van de grafiek van de inverse functie weet je dan ook de helling en hoe groot is die?” is van een dermate vaagheid en onduidelijkheid ten aanzien van wat van de leerling verwacht wordt dat hierin de syllabus weinig houvast geeft. Zoiets hoort in een exact vak als wiskunde B niet thuis.
Dat wil overigens niet zeggen dat de
opgave op zich niet een hele aardige is, waarin veel aspecten van de algebraïsche
kennis hadden kunnen worden getest bij een goede vraagopbouw.
Die is er
voor een docent die zijn vak verstaat prima uit te halen!
Mevr. J. Wooning, clustermanager h/v exacte vakken van het College van Examens en Toetsen reageerde in algemene zin als volgt op mijn blog:
BeantwoordenVerwijderen"Wat u (...) niet uit het oog moet verliezen is dat het hier gaat om een voorbeeldopgave en niet om een voorbeeldexamenopgave. Daar wordt in de syllabus nadrukkelijk onderscheid tussen gemaakt. Een voorbeeldopgave zou een beeld moeten geven van de betekenis van de betreffende specificaties in de syllabus en zouden dus moeten helpen een beeld te geven wat een kandidaat moet kennen en kunnen, maar niet wat een kandidaat exact dient te noteren. Ze zijn namelijk niet opgesteld als examenopgaven. Dat geldt voor de vraag en waarschijnlijk nog sterker voor de uitwerking".
(Zie "3 Voorbeeldopgaven en examenopgaven" vanaf blz. 21 van de syllabus)
Ik begrijp wat het CvTE schreef, maar zo'n onderscheid wekt verwarring. Met iets meer moeite heb je een echte voorbeeldexamenvraag.
BeantwoordenVerwijderenIk schreef aan het CvET terug met gelijke woorden:
BeantwoordenVerwijderen"Ik begrijp uw reactie als ik blz. 21 van de syllabus lees, maar ik vind het juist jammer dat dit onderscheid gemaakt wordt tussen voorbeeldopgave en (voorbeeld)examenopgaven. Van de laatste zijn in de betreffende cv's de uitwerkingen met scores op de website van het CITO te downloaden. Het viel me op dat in deze gevallen in de syllabus de uitwerking vaak wat uitgebreider is, zelfs vergeleken bij de cv's, (wat ik dus toejuich) dan bijvoorbeeld bij de voorbeeldopgave 8.
En het feit dat voorbeeldopgaven een beeld geven wat een kandidaat moet kunnen en kennen indiceert wat mij betreft toch mede dat dit ook voor de beantwoording, c.q. uitwerking geldt.
Ik vind het gemaakte onderscheid wel verwarrend.
In het algemeen sluit mijn kritiek aan op wat in de examenfora regelmatig naar voren komt, namelijk dat een aantal collega's de cv's te summier vinden".
Ik vernam dat op http://www.beteronderwijsnederland.nl/content/slo bovenstaande blog en de genoemde opgave door ene FriendlyFoe wordt aangehaald met de toevoeging:
BeantwoordenVerwijderen“Natuurkunde is een mooi vak, dat ondenkbaar is zonder formules waarin meerdere letters tegelijk voorkomen. De experts die zich eigenaar hebben gemaakt van ons wiskunde onderwijs hebben gezien alle stukken die ik gezien heb collectief besloten dat zulke formules niet thuishoren in berekeningen die scholieren moeten leren te doen zonder daar iedere keer weer een hulpmiddel bij te hoeven gebruiken. Het doorgronden van simpele formules, essentieel voor alle beta-vakken, wordt systematisch vertroebeld door de ruis van kommagetallen in die formules. Diezelfde ruis vertroebelt de wiskunde zelf, toch ook een mooi vak. Een voorbeeld in de nieuwe examensyllabus is de som waarin de scholier geconfronteerd wordt met 9,0 gedeeld door 13 is ln 2.”
“Misschien moet u eerst eens lezen hoe dat wordt besproken zonder de aard van het probleem ook maar te raken” met de link naar de blog.
“Dit soort examenopgaven zijn voor SLO het startpunt voor de wiskundige denkactiviteiten, die per slot van afrekening ook getoetst moeten worden. Het ultieme teaching to the test, dat inmiddels voor de rekentoetsen gemeengoed is geworden”.
Het betreft overigens geen examenopgave, maar een voorbeeldopgave, zie de toelichting van CvET hierboven.
Verwezen wordt in het stuk van FriendlyFoe o.a. naar https://twitter.com/joost_hulshof waarin ook regelmatig tweets blijken voor te komen waarin mijn blog wordt genoemd.
Ook Joost Hulshof blijkt er aan vast te houden dat de genoemde opgave zou stellen dat 9,0 / 13 = ln 2. Hij is een tegenstander van wiskundige denkactiviteiten, het SLO, het FI, de NVvW en alles en iedereen wie of wat het huidige wiskunde- en rekenonderwijs in stand houdt.