De grafiek van de constante functie f : x → 3 is een horizontale
rechte lijn met formule (vergelijking) y
= 3.
Het is ook mogelijk om een grafiek met een horizontaal lijnstuk erin te creëren.Neem de grafiek van de functie f : x → | x – 3 | + | x – 6 |
Immers er geldt voor deze functie op dit interval:
| x – 3 | = x - 3, omdat x –
3 ≥ 0 en | x – 6 | = - (x – 6) = 6 –
x omdat x –
6 ≤ 0En dus is f (x) = x – 3 + 6 – x = 3
Lossen we de vergelijking | x – 3 | + | x – 6 | = 3 op, dan is 3 ≤ x ≤ 6 de (enige) oplossing.
Immers, voor x < 3 wordt de vergelijking 3 – x + 6 – x = 3, maar de oplossing x = 3 voldoet niet.
En voor x > 6 wordt de vergelijking x – 3 + x – 6 = 3, waarvan de oplossing x = 6 ook niet voldoet.
Voor 3 ≤ x ≤ 6 wordt de vergelijking x – 3 – 6 + x = 3 ofwel 0x = 0 en dus voldoet elke x op dit interval.
Het is gemakkelijk na te gaan dat de grafiek van f : x → | x – a | + | x – b | met b > a een recht lijnstuk vertoont op het x-interval [ a , b ] dat samenvalt met de horizontale lijn y = b – a
Met andere woorden: de oplossing van de vergelijking | x – a | + | x – b | = b – a is a ≤ x ≤ b
Als je in Google als zoekopdracht sqrt(x+3-4*sqrt(x-1))+sqrt(x+8-6*sqrt(x-1)) opgeeft verschijnt de volgende grafiek:
lijn y = 1.
Dat is interessant om nader te onderzoeken.
Als je verder kijkt bij deze zoekopdracht wordt het
duidelijk hoe dit allemaal zit en ook samenhangt met de grafiek van f :
x → | x – a | + | x – b
|
Allereerst, het gaat hier om de functie f : x → √ ( x + 3 - 4√ ( x – 1 ) ) + √ ( x + 8 - 6√ ( x – 1 ) )
Dat betekent allereerst dat x ≥ 1
Hoe zie je de getallen 1, 5 en 10 hierin terug?
Die 1 zal wel verband hebben met de term x – 1 onder het wortelteken. Hoe dat komt blijkt als volgt.
Uit de grafiek blijkt dat de oplossing van de vergelijking
√ ( x + 3 - 4√ ( x – 1 ) ) + √ ( x + 8 - 6√ ( x – 1 ) ) = 1 gelijk is aan 5 ≤ x ≤ 10
Met dank aan de oplossing die ik op Google vond kun je schrijven:
√ ( x - 4√ ( x – 1 ) + 3) + √ ( x - 6√ ( x – 1 ) + 8 ) = 1
De handigheid zit hem in de substitutie t = √ ( x – 1 ) , omgewerkt tot t 2 = x – 1 en dus x = t 2 + 1
Dat invullen geeft (onder de voorwaarde dat t ≥ 0):
√ ( t 2 + 1 - 4t + 3 ) + √ ( t 2 + 1 – 6t + 8 ) = 1
√ ( t 2 - 4t + 4 ) + √ ( t 2 - 6t + 9 ) = 1
√ ( t – 2 )2 + √ ( t – 3 )2 = 1
| t – 2 | + | t – 3 | = 1
En hierboven hebben we gesteld dat dan de oplossing 2 ≤ t ≤ 3 is.
Met x = t 2 + 1 geeft dat 5 ≤ x ≤ 10
Dat betekent dat de grafiek van de functie
f : x → √ ( x + a2 - (b
– a) – 2a√ ( x – ( b – a
) ) ) + √ ( x + b2 – (b – a) – 2b√ ( x
– ( b – a ) ) )een horizontaal lijnstuk, dat samenvalt met de horizontale lijn y = b – a laat zien op
het interval [ a2 + b - a , b2 + b - a]
want de vergelijking √ ( x + a2 - (b – a) – 2a√ ( x – (b – a) ) ) + √ ( x + b2 - (b – a) – 2b√ ( x – (b – a) ) ) = b – a
is via de substitutie
t = √ ( x – (b – a ) ) en dus x = t 2 + b - a om te werken tot √ ( t 2 – 2at + a2 ) + √ ( t 2 – 2bt + b2 ) = b – a
en dus | t – a | + | t – b | = b – a met als oplossing a ≤ t ≤ b
Uitgaande van b – a
= p kun je stellen, dat de grafiek van
f : x → √ ( x + a2 - p – 2a√
( x –
p ) + √ ( x + b2 – p – 2b√
( x – p ) een horizontaal lijnstuk heeft op het interval [ a2 + p , b2 + p] dat samenvalt met de horizontale lijn y = p (waarbij b > a en p = b – a)
Neem a = 1 en b = 3, dan is p = 2 en de functie wordt:
f : x → √ ( x - 1 - 2√ ( x – 2) ) + √
(x + 7 - 6√ ( x – 2 ) )Het interval voor het lijnstuk is dan [ 3, 11]
De grafieken bestaan links een rechts uit een kromme of een deel
ervan, maar niet altijd:
Maar als a ≤ 0 valt het
linkerdeel weg.Want de oplossing van | t – a | + | t – b | = b – a was a ≤ t ≤ b, maar er gold t ≥ 0
Dus is de oplossing bij a ≤ 0 gelijk aan 0 ≤ t ≤ b
En geldt voor x : b - a ≤ x ≤ b2 + b – a.
Vanwege de wortel in het functievoorschrift is het domein [b – a , → >, dus de grafiek begint bij x = b –a met het horizontale lijnstuk
f : x → √ ( x – 3) + √ ( x + 6 – 6√ ( x – 3 ) ),
waarvan de grafiek een recht lijnstuk heeft van (3, 3) tot en met (12,3)
( t = √ ( x – p) invullen geeft | t | + | t – p | = p met t ≥ 0, dus 0 ≤ t ≤ p en x = t2 + p
Voor a < 0
treedt de volgende situatie op:
Bij a = -2 en b = 2 krijg je dus p = 4 en wordt de functie
f : x → √ ( x + 4√ ( x – 4 ) ) + √ ( x – 4√ ( x – 4 ) ), waarvan de grafiek een recht lijn stuk vertoont van
(4,4) tot en met (8,4).
Vandaar dat het interval voor x gelijk is aan [ 4 , 8].
Neem je a = -c en b
= c met c > 0 dan is de functie
f : x → √ ( x + c2
- 2c + 2c√ ( x – 2c ) ) + √ ( x + c2 - 2c – 2c√
( x – 2c) )en is het interval voor het rechte lijnstuk [0, c2 + 2c]
Je kunt a en b niet beide negatief nemen, want dan
levert a ≤ t ≤ b (≤ 0) en een conflict
op met
de substitutie t = √ (x – 2c), wat inhoudt dat in ieder
geval t ≥ 0 moet zijn.
Maar ondertussen wordt het wel een puur gegoochel met
lettertjes, dus stoppen we hier maar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten